Stelt de inspecteur dat een debiteurenverlies op een vordering die aanvankelijk zakelijk was, niet meer aftrekbaar is? Dan zal de inspecteur moeten aantonen wat een zakelijk handelende derde zou doen om zijn rechten uit de vordering veilig te stellen. Ook moet hij aannemelijk maken in hoeverre die derde daarin zou zijn geslaagd.
Een B.V. leverde grondstoffen aan een andere B.V., waarbij de afnemer de koopprijs in rekening-courant schuldig bleef. Eind 2008 bedroeg de vordering van de grondstoffenleverancier al ruim € 1 miljoen in rekening-courant. In 2006 en 2008 wilde de grondstoffenleverancier voorzieningen voor dubieuze debiteuren vormen voor de vordering in rekening-courant op de afnemer.
Inspecteur staat verliesneming op de vordering niet toe
De inspecteur stond de vorming van de voorziening niet toe. Het zware negatieve eigen vermogen, het blijven doorgaan met leveren, nadat al op de vordering was afgeboekt en het blijven oplopen van de rekening-courantvordering. Ook was de vordering achtergesteld. Bovendien waren in 2011 de activiteiten van de leverancier stopgezet. Het laten oplopen van de vordering kan daarom niet met het oog op debiteurenbelangen zijn gedaan. Ook had de leverancier zekerheden moeten bedingen. De reden om te handelen zoals de leverancier dat heeft gedaan is vanwege gelieerdheid met de afnemer. Door die gelieerdheid heeft de B.V. een debiteurenrisico aanvaard om daarmee aandeelhoudersbelangen te dienen. Een onafhankelijke derde zou een vordering nooit zo hebben laten oplopen, aldus de inspecteur.
Leverancier heeft zakelijke reden voor het laten oplopen van de vordering
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat allereerst van belang is om vast te stellen of het aangaan van de vordering zakelijk was. Als de inspecteur van een aanvankelijk zakelijk aangegane lening het debiteurenverlies niet in aftrek wil toelaten, zal hij bepaalde feiten en omstandigheden moeten stellen en aannemelijk maken. Welke maatregel zou een zakelijk handelende derde in soortgelijke omstandigheden hebben genomen om de rechten uit de vordering veilig te stellen? En in hoeverre zou die derde daarin dan zijn geslaagd. De leverancier had het krediet kunnen stopzetten, maar dan had dat tot het faillissement van de afnemer geleid. Door het verstrekte krediet kon de afnemer haar betoncentrale uiteindelijk nog verhuren. Het hof vindt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat een derde wel was geslaagd in het nemen van invorderingsmaatregelen. De inspecteur heeft daarmee niet aan zijn bewijslast voldaan dat de vordering onzakelijk is geworden.
Wet: art. 3.8 Wet IB 2001 en art. 8 Wet VPB 1969
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 december 2019 (gepubliceerd 13 december 2019), ECLI:NL:GHARL:2019:10578
Geef een reactie