De Belastingdienst past de zogeheten integratieheffing toe als een ondernemer zelf een onroerende zaak vervaardigt terwijl hij geen volledig recht op aftrek voorbelasting heeft. Dit om concurrentievervalsing te voorkomen ten aanzien van ondernemers zonder volledige aftrek van voorbelasting die niet zelf een onroerende zaak kunnen laten vervaardigen.
Levering van nieuw onroerend goed
De hoofdregel is dat de levering van onroerend goed is vrijgesteld van omzetbelasting. De levering van gebouwen en de bijbehorende terreinen binnen twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming is echter wel belast met btw. Hetzelfde geldt voor de levering van een bouwterrein. De uitzondering op de hoofdregel is vooral vervelend voor degene die een nieuw gebouw koopt maar geen recht heeft op (volledige) aftrek van voorbelasting. Deze koper draagt immers maximaal 21% btw.
Integratieheffing
Op het eerste gezicht lijkt het bovenstaande probleem eenvoudig op te lossen door zelf het onroerende goed te vervaardigen. Op sommige kosten van het zelf vervaardigen, zoals loonkosten of eigen grond, drukt immers in beginsel geen btw. De wetgever heeft echter bepaald dat een ondernemer die geen volledig recht op aftrek van btw heeft en zelf een goed vervaardigt of laat vervaardigen, bij de ingebruikneming een (fictieve) levering aan zichzelf verricht. Dit is de zogeheten integratieheffing. Door de integratieheffing is de zelfvervaardiging even zwaar belast met btw als de gewone aankoop. Als de ondernemer een gedeeltelijk recht op aftrek van voorbelasting heeft, kan hij de integratieheffing aftrekken voor zover de btw op de kosten verband houdt met btw-belaste prestaties. Het Hof van Justitie van de Europese Unie moet nog oordelen of de aftrek van voorbelasting zelfs nog verder gaat (zie ook ‘Btw bouw stadskantoor aftrekbaar?').
Grondslag integratieheffing
In beginsel moet men voor de heffingsmaatstaf voor de btw uitgaan van de waarde van soortgelijke zaken. Omdat voor onroerende zaken zelden soortgelijke zaken te vinden zijn, moet men voor de integratieheffing aansluiten bij de voortbrengingskosten van het gebouw. Tot deze voortbrengingskosten horen alle kosten die gemaakt zijn om het gebouw tot stand te brengen, zoals aanschafkosten grond en materialen, personeelskosten toe te rekenen aan de vervaardiging, leges voor de bouwvergunning, verzekeringen en aansluiting op gas, water en licht. Tot de voortbrengingskosten horen niet: rente, eigen winstopslag en de constante algemene kosten (bijvoorbeeld directiesalarissen).
Historische kostprijs
De ondernemer mag voor nieuw vervaardigde onroerende zaken uitgaan van de historische kostprijs van de goederen en diensten als:
- hij het gebouw nog niet in zijn onderneming heeft gebruikt;
- hij het gebouw in gebruik neemt binnen een jaar nadat de vervaardiging is voltooid; en
- hij de materialen of grond die voor de vervaardiging zijn gebruikt niet meer dan zes maanden vóór het begin van de bouw heeft gekocht.
Eigen grond
Als de ondernemer het nieuwe pand laat bouwen op eigen grond, en deze grond al enige tijd in zijn bezit is, vindt de btw-heffing plaats over de waarde inclusief de grond. Als deze grond met overdrachtsbelasting is aangekocht, drukt na de integratieheffing op de waarde van de grond zowel overdrachtsbelasting als (gedeeltelijk) niet aftrekbare btw.
Voorbeeld
Een ondernemer bezit een perceel met een waarde van € 100.000. Hij laat een bedrijfspand op deze grond bouwen voor € 200.000 exclusief € 42.000 btw. De ondernemer verricht alleen vrijgestelde prestaties en moet daarom een integratieheffing betalen. Als de ondernemer het pand in gebruik neemt, moet hij € 300.000 x 21% = € 63.000 aan btw als integratieheffing opgeven. De ondernemer mag wel de € 42.000 aan btw aftrekken die de aannemer aan hem in rekening had gebracht.
Wet: artikelen 3 en 11, eerste lid, onderdeel a sub 1° OB 1968
Geef een reactie