Vereist de toepassing van de verlengde navorderingstermijn ingeval van een buitenlandse bankrekening dat sprake is van een intentie om het vermogen buiten het zicht van de fiscus te houden? Rechtbank Gelderland oordeelde van niet.
Een vrouw werd in 2014 door de inspecteur erop gewezen dat zij sinds het overlijden van haar ouders in 2000 gerechtigd was tot een tweetal bankrekeningen in Zwitserland met een totaalsaldo van € 3.620.000. De vrouw gaf aan gebruik te willen maken van de inkeerregeling, maar tot een vaststellingsovereenkomst was het niet gekomen. Daarop legde de inspecteur over 2002 tot en met 2008 navorderingsaanslagen op. Daartegen tekende de vrouw bezwaar en vervolgens beroep aan bij Rechtbank Gelderland.
In geschil was of de inspecteur terecht de verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar had toegepast. De vrouw vond van niet, aangezien zij niet de intentie had om het vermogen buiten de Nederlandse belastingheffing te houden. De inspecteur bracht daartegen in, dat wetenschap en intentie daarvoor niet relevant zijn en uitsluitend getoetst moet worden of er een in het buitenland gehouden belastingbestanddeel is. De rechtbank oordeelde dat noch in de wettekst noch in de totstandkomingsgeschiedenis daarvan steun te vinden is voor de door de vrouw voorgestane subjectivering. Doorslaggevend was dat het vermogen in het buitenland werd gehouden en aan het zicht van de inspecteur werd onttrokken. De navorderingsaanslagen bleven in stand.
Wet: artikel 16 lid 4 AWR
Meer informatie: Rechtbank Gelderland 14 november 2017 (gepubliceerd: 16 november 2017), ECLI:NL:RBGEL:2017:5832
Geef een reactie