Hof Den Bosch heeft prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de EU om te weten wanneer een commissaris een ondernemer voor de btw is.
Hof Den Bosch moet beoordelen of een commissaris kwalificeert als btw-ondernemer. De commissaris meent zelf dat dat niet het geval is. Weliswaar vormen zij werkzaamheden als commissaris een economische activiteit, maar hij stelt dat hij deze niet zelfstandig verricht. De man stelt als individuele commissaris ondergeschikt te zijn aan de Raad van Commissarissen (RvC). Deze Raad is bevoegd haar leden te benoemen, te schorsen en/ of te ontslaan. Een lid van de RvC kan zijn eigen schorsing of ontslag niet verhinderen. De Belastingdienst stelt daartegenover dat verhouding tussen een lid van de RVC en de rechtspersoon waarop de RvC toezicht houdt wordt gekenmerkt door gelijkwaardigheid. De rechtspersoon en de RvC sluiten daarom een overeenkomst van opdracht. Ook kan een werknemer bij de rechtspersoon geen commissaris zijn. Het hof leidt uit de omstandigheden af dat een commissaris alleen ten aanzien van de arbeids- en bezoldigingsvoorwaarden in een ondergeschikte positie verkeert ten opzichte van de RvC. Voor de rest verkeert hij niet in een ondergeschikte positie ten opzichte van RvC of de rechtspersoon. Het hof heeft daarom een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie van de EU: is de commissaris onder deze omstandigheden btw-ondernemer of niet? Deze zaak zal dus nog een vervolg krijgen.
Wet: art. 7 Wet OB 1968
Meer informatie: Gerechtshof Den Bosch 21 juni 2018 (gepubliceerd 22 juni 2018), ECLI:NL:GHSHE:2018:2685
Geef een reactie