Staatssecretaris Idsinga informeert de Tweede Kamer over de kabinetsreactie op de evaluatie van de Wet differentiatie overdrachtsbelasting en de verhoging van het algemene tarief naar 10,4%.
De evaluatie laat zien dat de differentiatie in de overdrachtsbelasting en de gekozen vormgeving daarvan ertoe geleid hebben dat de doelstellingen behaald zijn. Starters hebben een stevigere positie vergaard op de koopwoningmarkt en hun toegang tot die markt is verbeterd. Het kabinet zal daarom de differentiatie tussen starters, doorstromers en beleggers in de overdrachtsbelasting behouden.
Tegelijkertijd legt de evaluatie ook de bredere problematiek op de woningmarkt bloot. Er is een woningtekort in Nederland, waarbij een groeiend aantal huishoudens zoekt naar een koop- of huurwoning. Er is sprake van een daling in investeringen in de woningmarkt door macro-economische ontwikkelingen (bijvoorbeeld de rentestand) en wijzigingen in het woon- en fiscaal beleid. Het is aannemelijk dat ook de Wet en de verdere verhoging van het algemene overdrachtsbelastingtarief negatieve neveneffecten hebben gehad. Zo concluderen de onderzoekers dat de differentiatie van overdrachtsbelasting – tezamen met andere factoren – waarschijnlijk heeft geleid tot een langzamere groei van de huurwoningvoorraad. Ook wordt door de onderzoekers een neerwaarts effect op het rendement bij gebiedsontwikkeling, waaronder nieuwbouw, genoemd.
Terugdringen woningtekort
Voor dit kabinet is terugdringen van het woningtekort topprioriteit. Het doel is om 100.000 woningen per jaar aan de woningvoorraad toe te voegen. Het kabinet zet actief in op zowel betaalbare huurwoningen als betaalbare koopwoningen. Twee derde van de te bouwen woningen moet betaalbaar zijn voor huishoudens met een laag of middeninkomen. Hiervoor geeft het kabinet financiële ondersteuning voor de bouw van sociale huur, middenhuur, betaalbare koopwoningen en woningtypes zoals geclusterde en zorggeschikte woningen.
Investeren in huurwoningen
Er worden, om het aanbod aan betaalbare huurwoningen te vergroten, ook maatregelen genomen om investeren in huurwoningen aantrekkelijker te maken en het bouwen van (private) huurwoningen te stimuleren. Eén van de middelen waarmee deze doelstellingen wordt bereikt is het verlagen van de belastingdruk. Dit wordt mede bereikt door de introductie van een algemeen woningtarief in de overdrachtsbelasting van 8% per 1 januari 2026. Daarmee wordt de verdere verhoging naar 10,4% specifiek voor woningen teruggedraaid. Het algemene tarief van 10,4% blijft voor niet-woningen behouden. Het handhaven van het algemene tarief leidt er toe dat de verkrijging van niet-woningen die worden getransformeerd tot woningen belast blijft tegen 10,4%. Dat is een bewuste keuze. Een generieke verlaging van het algemene tarief zou naar verwachting voor het grootste gedeelte (ongeveer 55%) ten goede komen aan andere investeerders in vastgoed (niet zijnde woningen), waardoor het woningaanbod niet direct wordt vergroot. Een generieke verlaging zou daarom minder doelmatig zijn omdat dit relatief kostbaar is.
Het kabinet heeft in het regeerprogramma aangegeven dat leningen en subsidies voor de transformatie van leegstaande kantoorpanden en andere bestaande gebouwen breder ingezet zullen worden. Door het overdrachtsbelastingtarief voor woningen met deze maatregel te verlagen, wordt het verschil tussen starters en beleggers verkleind. Dat leidt op zichzelf tot een (beperkte) verslechtering van de relatieve positie van starters op de woningmarkt ten opzichte van beleggers. Het kabinet vindt dit verdedigbaar omdat uit de evaluatie blijkt dat de Wet differentiatie overdrachtsbelasting ook doeltreffend was voor starters toen het algemene tarief op 8% was gesteld.
Bron: Kamerbrief met kabinetsreactie op evaluatie Wet differentiatie overdrachtsbelasting en verhoging algemene tarief, nr. 2024-0000443929, Ministerie van Financiën, 17 oktober 2024
Geef een reactie