De Kennisgroep successiewet heeft een vraag beantwoord over de berekening van het aftrekbare bedrag aan belastinglatentie als de BOR van toepassing is.
De vraag is hoe bepaald wordt welk gedeelte van de latente inkomstenbelasting in mindering mag worden gebracht bij toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling in de SW 1956, met name bij een verkrijging met een tegenprestatie.
Aftrek wegens latente inkomstenbelasting is mogelijk bij samenloop van de heffing van inkomstenbelasting en schenk- of erfbelasting. Bij het doorschuiven van een IB-claim kan zich bij de verkrijger deze samenloop voordoen. De verkrijger kan dan in de gevallen geregeld in artikel 20, vijfde lid, SW 1956 een latente IB als schuld op zijn verkrijging in mindering brengen. De (maximale) hoogte van de latente IB wordt bepaald door artikel 20, zesde lid, SW 1956.
Tegenprestatie verlaagt de verkrijging
Voor zover een vrijstelling geldt, is er geen sprake van samenloop van de twee heffingen en is in zoverre aftrek van de latente IB-schuld niet mogelijk. Bij een gedeeltelijke vrijstelling (zoals de BOR in de praktijk vaak is) moet worden bepaald welk deel van de latentie aan het niet-vrijgestelde deel van de verkrijging wordt toegerekend. Deze toerekening vindt naar evenredigheid plaats. De omslagberekening die daarbij wordt gemaakt, is: belast deel ondernemingsvermogen / (verkregen ondernemingsvermogen minus tegenprestatie) x IB-latentie zonder toepassing BOR.
N.B. Een tegenprestatie (koop-of inbrengsom) -die de verkrijger is verschuldigd- verlaagt de verkrijging (zie artikel 5 SW 1956). Hierover is geen schenk- of erfbelasting verschuldigd. Met betrekking tot het bedrag van de tegenprestatie doet zich bij de verkrijger dan ook geen samenloop voor en kan er geen latentie in aftrek worden gebracht.
Geef een reactie