De Kennisgroep successiewet heeft een vraag beantwoord over het in de bezitstermijn van de BOR (ruisend) verhangen van een deelneming binnen het concern.
A is enig aandeelhouder van Holding X BV. Holding X BV is enig aandeelhouder van TH BV en Werk BV. TH BV is enig aandeelhouder van Arbeid BV. Arbeid BV en Werk BV drijven beiden een onderneming. In jaar 10 verkoopt Holding X BV haar aandelen in Werk BV aan TH BV. In jaar 12 schenkt A alle aandelen in Holding X BV aan B.
Kennisgroepstandpunt
De vraag is of het in de bezitstermijn (ruisend) verhangen van een deelneming binnen het concern gevolgen heeft voor het voldoen aan de bezitseis. Mits door deze verhanging de toerekening van de onderneming aan de houdstervennootschap niet wijzigt.
De bezitseis vereist dat erflater of schenker gedurende één (bij overlijden) of vijf jaar (bij schenking) aanmerkelijkbelanghouder was van de verkregen vermogensbestanddelen, en dat het betreffende lichaam tenminste gedurende die periode dezelfde onderneming dreef.
Artikel 9 Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting betreft situaties die naar de letter van de wet niet voldoen aan de bezitseis, maar waaraan materieel wel wordt voldaan. Dat betreft situaties waarbij het ondernemingsvermogen van de erflater of schenker wijzigt, dus het hierboven omschreven eerste vereiste van de bezitseis. Voor het vereiste dat de vennootschap waarvan de ab-aandelen worden verkregen gedurende de bezitstermijn dezelfde onderneming drijft, is in artikel 9 URSE niets geregeld. Dat is ook niet nodig als de houdstervennootschap niet wijzigt en de toerekeningsregel van artikel 35c, vijfde lid, Successiewet 1956 ongewijzigd van toepassing blijft.
Als bij de verhanging de toerekening ongewijzigd blijft drijft de houdstervennootschap (na toerekening) nog steeds dezelfde onderneming en loopt de bezitstermijn door. Dit is het geval bij de casus (van de aanleiding). Niet relevant is of de verhanging geruisloos of ruisend plaatsvindt.
Geef een reactie