De Kennisgroep successiewet heeft een vraag beantwoord over de gevolgen voor de bezitstermijn bij inkoop van gewone direct gehouden aandelen.
X BV heeft 1.000 gewone aandelen uitgereikt. Vijf personen (A t/m E) zijn ieder voor 20% aandeelhouder (elk 200 aandelen) van X BV. X BV koopt alle aandelen in bij persoon A (en trekt deze daarna in). De aandeelhouders B, C, D en E houden ieder hun 200 aandelen, die nu een belang van 25% in X BV vertegenwoordigen. Kort daarna schenkt B al zijn aandelen in X BV aan zijn kind Z. De 200 aandelen die Z verkrijgt, heeft B al langer dan vijf jaar.
Nieuwe bezitstermijn
De vraag is of de inkoop (en intrekking) van gewone direct gehouden aandelen bij één of enkele aandeelhouders leidt, tot aanvang van een nieuwe bezitstermijn voor de aandeelhouders van wie de gerechtigdheid tot toekomstige winsten en waardeveranderingen door de inkoop verhoudingsgewijs toeneemt.
Door inkoop van aandelen bij de ene aandeelhouder stijgt relatief gezien het belang van de andere aandeelhouders tot de toekomstige winsten en waardeveranderingen van de onderneming(en) (‘relatieve aanwas’). Voor die stijging vangt een nieuwe bezitstermijn aan.
Aangezien de stijging niet gekoppeld kan worden aan één of enkele aandelen, betekent dit dat elk aandeel besmet wordt door de relatieve aanwas. Strikt genomen kan BOR dan op geen enkel aandeel worden toegepast. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de bezitstermijn mede een anti-misbruik karakter heeft en materieel moet worden ingevuld, zie Kamerstukken II 2008/09, 31930, nr. 9, p. 102 – 103. Een redelijke wetsuitleg brengt daarom met zich mee dat als de inkoop binnen de bezitstermijn plaatsvindt, bij schenking of vererving van de aandelen toch een deel mét toepassing van de BOR kan worden verkregen. Namelijk, dat deel van de totale aandelen die relatief gezien wel vijf jaar (bij schenking) of één jaar (bij vererving) in bezit is geweest.
Geef een reactie