De Kennisgroep aanmerkelijk belang heeft de vraag beantwoord of bij een middellijk gehouden lucratief belang sprake is van een forfaitair voordeel op grond van artikel 4.13, eerste lid, onderdeel a, juncto artikel 4.14 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
X woont in Nederland en bezit alle aandelen van een in het buitenland gevestigde vennootschap Y. X werkt vanuit Nederland voor Z, een internationaal private equity-huis. Door middel van vennootschap Y bezit X een lucratief belang in een van de door Z beheerde fondsen. Dit belang vormt de enige bezitting van vennootschap Y.
Vennootschap Y is door X opgericht, waarbij kort gezegd het lucratief belang is ingebracht om gebruik te kunnen maken van de mogelijkheid die artikel 3.95b, vijfde lid, van de Wet IB 2001 biedt.
De vraag is of artikel 4.13, eerste lid, onderdeel a, juncto artikel 4.14 Wet IB 2001 (forfaitair voordeel) van toepassing is op het middellijk gehouden lucratief belang.
Kennisgroepstandpunt
Omdat de bezittingen (bestaande uit het lucratief belang) van vennootschap Y niet grotendeels bestaan uit beleggingen en ook de feitelijke werkzaamheden van vennootschap Y gelet op doel en strekking van de lucratief belangregeling en artikel 3.95b, vijfde lid, Wet IB 2001 niet kwalificeren als beleggen, is artikel 4.13, eerste lid, onderdeel a, juncto artikel 4.14 Wet IB 2001 niet van toepassing.
Geef een reactie