De belastingplichtige en zijn partner hebben altijd de mogelijkheid om een optimale onderlinge verhouding te kiezen voor (gedeelten van) gemeenschappelijke inkomensbestanddelen die voor het eerst in aanmerking worden genomen. Dit geldt ook voor een nagevorderd voordeel uit aanmerkelijk belang, zo oordeelt Rechtbank Noord-Holland.
In deze zaak ging het om een dga die in zijn aangifte IB 2010 ervoor had gekozen om het voordeel uit aanmerkelijk belang onderling te verdelen met zijn echtgenote in de verhouding 2,3% – 97,7%. Naar aanleiding van een correctie van de waarde van een bedrijfspand van de bv legde de inspecteur aan (inmiddels de erven van) de man en zijn echtgenote een navorderingsaanslag IB 2010 op. De fiscus stelde dat het gecorrigeerde bedrag 50%-50% moest worden verdeeld tussen de dga en zijn vrouw, omdat de keuze in de aangifte alleen zou gelden voor het aangegeven voordeel uit ab. Daar was Rechtbank Noord-Holland het niet mee eens. Dat bij de aangifte kan worden gekozen, betekent niet dat als daarop wordt gecorrigeerd de ‘verdeling ten helfte’ van toepassing is. De verdeling ten helfte uit artikel 2.17, derde lid Wet IB geldt alleen als de belastingplichtige en zijn partner niet voor een afwijkende onderlinge verhouding kiezen. En nu in deze zaak was voldaan aan de voorwaarde dat de aanslagen nog niet onherroepelijk waren, mocht de correctie worden verdeeld in een onderlinge verhouding van 2,3% – 97,7%.
Meer informatie: Rechtbank Noord-Holland, 11 mei 2015 (gepubliceerd op 20 mei 2015), ECLI:NL:RBNHO:2015:3808
Geef een reactie