Als een onderneming een pand, dat kwalificeert als keuzevermogen, eenmaal bestempelt als ondernemingsvermogen, kan hij moeilijk op deze keuze terugkomen. Volgens Rechtbank Noord-Nederland is het mislopen van een vergunning voor een verbouwing geen reden om het bedrijfspand verplicht te laten overgaan naar het privévermogen.
Vermogensetikettering
Als een natuurlijk persoon een onderneming drijft via een IB-onderneming (eenmanszaak, vof, maatschap enzovoorts), krijgt hij te maken met de problematiek van de vermogensetikettering. Simpelweg gezegd draait het bij vermogensetikettering om de vraag of een vermogensbestanddeel hoort tot het ondernemingsvermogen of tot het privévermogen. Vermogensetikettering speelt zowel een rol in de inkomstenbelasting als in de omzetbelasting. De etikettering in beide belastingen hoeft overigens niet altijd gelijk te zijn. In deze verdieping komt alleen de vermogensetikettering voor de inkomstenbelasting aan bod.
Belang vermogensetikettering
Bij het bepalen van de belastbare winst is van groot belang of een bepaald vermogensbestanddeel behoort tot het ondernemingsvermogen of tot het privévermogen. Als een vermogensbestanddeel behoort tot het ondernemingsvermogen, heeft de ondernemer in beginsel recht op aftrek van de bijbehorende kosten. Daar staat tegenover dat waardeveranderingen ook tot de winst kunnen behoren. Wordt een vermogensbestanddeel met winst verkocht, dan is deze winst dus progressief belast tegen maximaal 38% (toptarief 52% -/- 14% MKB-winstvrijstelling). Waardedalingen zijn in beginsel aftrekbaar. Dit alles geldt niet als een vermogensbestanddeel tot het privévermogen behoort. Privévermogen is in het algemeen belast in box 3 met de forfaitaire vermogensrendementsheffing. Overigens zijn er uitzonderingen, zoals de eigen woning of ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen (bijvoorbeeld een privépand dat de belastingplichtige verhuurt aan de bv van zijn partner).
Soorten vermogen
Bij vermogensetikettering bestaan drie mogelijkheden. Een vermogensbestanddeel behoort tot:
- het verplicht ondernemingsvermogen; of
- het verplicht privévermogen; of
- het keuzevermogen.
In de eerste twee gevallen heeft de ondernemer weinig keuze. Hij is dan namelijk gebonden aan de redelijkheid. Als een bepaald vermogensbestanddeel naar aard en functie volledig dienstbaar is aan de onderneming, moet de ondernemer het verplicht tot zijn ondernemingsvermogen rekenen. Hetzelfde geldt als hij het vermogensbestanddeel in feite alleen voor privédoeleinden gebruikt. In dat geval zal de ondernemer het verplicht tot het privévermogen moeten rekenen. Voor bepaalde vermogensbestanddelen gelden nadere regels.
Schulden
Zo geldt ten aanzien van schulden dat de schuld het activum volgt dat met het geleende geld is aangeschaft. Leent een ondernemer bijvoorbeeld geld voor een auto die hij tot zijn ondernemingsvermogen moet rekenen, dan behoort ook de lening tot het ondernemingsvermogen. Wordt de wagen echter aangemerkt als privévermogen, dan behoort de schuld ook tot het privévermogen (lees: box 3). Dit heeft gevolgen voor de mate waarin de verschuldigde rente aftrekbaar is.
Overtollige liquide middelen
Overtollige liquide middelen zijn niet (langer) dienstbaar aan de onderneming tenzij die kasgelden slechts tijdelijk overtollig zijn. Duurzaam overtollige kasgelden vervullen geen functie in de onderneming en behoren daarmee tot het verplicht privévermogen van box 3. Dit wordt niet anders als die duurzaam overtollige kasgelden worden uitgeleend voor bedrijfsvreemde doeleinden of risicovol worden belegd.
Keuzevermogen
Als de redelijkheid niet voorschrijft dat een vermogensbestanddeel verplicht ondernemingsvermogen of verplicht privévermogen is, kwalificeert dit vermogensbestanddeel als keuzevermogen. In dat geval heeft de ondernemer volledige vrijheid om het vermogensbestanddeel ofwel tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen, ofwel tot het privévermogen. Uiteraard zal die keuze – die in de boekhouding tot uitdrukking komt – voor een groot deel afhangen van de fiscale gevolgen.
Terugkomen op keuze
Heeft de ondernemer eenmaal zijn keuze gemaakt, dan kan hij daar alleen op terugkomen als zich een bijzondere omstandigheid voordoet. In een zaak voor Rechtbank Noord-Nederland stelde een uitbater van een discotheek dat de fiscus in een navorderingsaanslag over 2010 een horecaruimte ten onrechte had gerekend tot zijn ondernemingsvermogen. De man had dit pand eind 2001 gekocht om het te verhuren aan een ex-werknemer die zelf een onderneming was begonnen. Daarbij bedong de uitbater dat hij de keuken van de horecaruimte kon gebruiken om hapjes in de naastgelegen discotheek aan te bieden. Onder deze omstandigheden vormde het gekochte pand keuzevermogen. De man rekende het pand tot zijn ondernemingsvermogen. Om de keuken te kunnen gebruiken voor zijn discotheek, moest hij echter een luik plaatsen. De gemeente weigerde in 2002 de daartoe benodigde vergunning af te geven, want het pand was een monumentenpand. De man meende daarom dat het pand moest worden geherkwalificeerd als verplicht privévermogen.
Verhuurd pand
De rechtbank was het niet eens met de uitbater. De rechter verwees naar een arrest van de Hoge Raad (29 augustus 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA2251). Dit arrest zag op de situatie waarin een ondernemer het gebruik voor de onderneming van een gebouw, dat behoort tot zijn ondernemingsvermogen, beëindigt. Als hij het gebouw voor minstens 90% bestemt tot verhuur, staat het hem vrij dit gebouw ook in volgende jaren tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen. Dit was hier ook het geval, aldus de rechtbank. Bovendien bleek uit niets dat de man zijn keuze in 2002 had willen herzien.
Meer informatie: Rechtbank Noord-Nederland, 27 november 2014 (gepubliceerd 11 december 2014), ECLI:NL:RBNNE:2014:5807
Geef een reactie