De Kennisgroep successiewet heeft een vraag beantwoord over het minimale bezit van gewone aandelen voor de BOR bij verkrijging van preferente aandelen.
A is enig aandeelhouder van X BV, die al 30 jaar dezelfde onderneming drijft. A wil een gedeelte van zijn onderneming gefaseerd overdragen aan B. In jaar 1 zet A zijn aandelen in X BV om in preferente aandelen. Tegelijkertijd worden er toe nieuwe gewone aandelen in X BV uitgereikt, drie aan B en zeven aan C. In jaar drie wil X BV vermogen aantrekken om te investeren. X BV geeft daarvoor 90 nieuwe gewone aandelen uit aan D. In jaar vier schenkt A de helft van zijn preferente aandelen aan B.
Vraag
Moet de verkrijger van preferente aandelen op moment van verkrijging zoveel ‘landingsplatform’-aandelen hebben dat deze minimaal 5% van het geplaatste kapitaal van de gewone aandelen uitmaken (artikel 35c, vierde lid, onderdeel d, van de SW 1956) ?
Antwoord
Ja. De verkrijger van preferente aandelen moet houder zijn van voldoende gewone aandelen, die bij de omzetting van gewone aandelen in preferente aandelen zijn toegekend. Deze gewone aandelen moeten bij die omzetting zijn toegekend aan een ander dan de erflater of schenker (of zijn vennootschap) en dienen ten tijde van de verkrijging van de preferente aandelen ten minste 5% te vertegenwoordigen van het dan aanwezige geplaatste kapitaal van de gewone aandelen.
Kortom, het zogenoemde ‘landingsplatform’ moet bestaan uit:
- gewone aandelen, die bij de omzetting zijn toegekend aan een ander (kwalitatieve eis);
- ter grootte van 5% van het geplaatste kapitaal van alle gewone aandelen in de betreffende vennootschap (kwantitatieve eis).
Dit wordt getoetst op het moment van verkrijging van de preferente aandelen.
Geef een reactie