De Kennisgroep onroerende zaken heeft een standpunten ingenomen over de belastingheffing in box 3 van het bezit van een recreatiewoning die staat op gehuurde grond van een recreatiepark en over een lidmaatschapsrecht van een belastingplichtige in een coöperatie die de eigendom heeft van een recreatieterrein met daarop voor de belastingplichtige een specifieke recreatiewoning.
De belastingplichtige heeft (rechten ten aanzien van) een recreatiewoning op een recreatiepark. Er is feitelijk vastgesteld dat de recreatiewoning onroerend is. De grond en aanwezige centrumvoorzieningen, zoals zwembad, restaurant en dergelijke zijn eigendom van de parkeigenaar. Voor de recreatiewoning is géén recht van opstal gevestigd, waardoor deze door natrekking in eigendom is van de parkeigenaar. De parkeigenaar verhuurt de grond aan particulieren die daar een recreatiewoning op hebben. Naast de (zakelijke) huur van de grond betalen de particulieren een parkbijdrage voor het gebruik van de centrumvoorzieningen en parkbeheer (afvoer afval e.d.).
De huurovereenkomsten die de parkeigenaar met de particulieren sluit, kennen een einddatum, maar worden onder normale omstandigheden automatisch verlengd. Verder eindigen de huurovereenkomsten bij overlijden van de particulieren die de overeenkomst met de parkeigenaar zijn aangegaan. Het staat de parkeigenaar vrij om met de eventuele erfgenamen een nieuwe huurovereenkomst aan te gaan. De belastingplichtige kan (onder voorwaarden) zijn uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechten overdragen aan een ander tegen een zelf te bepalen prijs.
Vraag
Hoe worden de rechten ten aanzien van de recreatiewoning in box 3 belast?
Antwoord
Er is sprake van een (persoonlijk) gebruiksrecht dat op grond van artikel 5.3, tweede lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001 een box 3-bezitting vormt. Het recht is op grond van artikel 5.22, derde lid, Wet IB 2001 een genotsrecht. De waarde daarvan wordt bepaald op de waarde waarvoor het recht zou kunnen worden aangekocht (artikel 19, elfde lid, van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (hierna: UBIB 2001)). Dit is de prijs die op de peildatum bij aanbieding ten verkoop op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde daarvoor zou zijn besteed (HR 5 februari 1969, ECLI:NL:HR:1969:AX5888). Vanwege de zakelijke huurprijs voor de grond is de waardering van het genotsrecht van de grond nihil (artikel 5.19, vierde lid, Wet IB 2001).
Bron: Belastingdienst, 24 november 2023
Standpunt gepubliceerd over box 3 en lidmaatschapsrecht coöperatie met recreatiewoning
De Kennisgroep onroerende zaken heeft een standpunt ingenomen over de belastingheffing in box 3 over een lidmaatschapsrecht van een belastingplichtige in een coöperatie die de eigendom heeft van een recreatieterrein met daarop voor de belastingplichtige een specifieke recreatiewoning.
De belastingplichtige is een van de leden van een coöperatie die een recreatieterrein exploiteert. Het recreatieterrein is eigendom van de coöperatie. Het recreatieterrein bestaat uit de grond, gemeenschappelijke ruimtes en privéterreinen met (onroerende) recreatiewoningen. De privéterreinen met recreatiewoningen verschillen qua kenmerken, zoals oppervlakte, van elkaar. Elk lid heeft op grond van zijn lidmaatschap een gebruiksrecht van één privéterrein met een recreatiewoning. Verder heeft elk lid een evenredig aandeel in het gemeenschappelijk vermogen. Het aantal lidmaatschappen is gelijk aan het aantal privéterreinen. Bij toetreding hebben de leden inleggeld moeten betalen, waarvan de hoogte afhankelijk was van het betreffende privéterrein. De leden moeten daarnaast elk jaar een exploitatiebijdrage aan de coöperatie betalen voor het gebruik van de grond en de gemeenschappelijke ruimtes. De leden zijn na toestemming van het bestuur bevoegd hun lidmaatschap te vervreemden. De participatie in de coöperatie valt voor belastingplichtige in box 3.
Vraag
Hoe wordt het lidmaatschapsrecht in box 3 belast?
Antwoord
Het lidmaatschapsrecht vormt op grond van artikel 5.3, tweede lid, onderdeel e, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) een box 3-bezitting. De waarde van het lidmaatschapsrecht moet op grond van artikel 5.19 Wet IB 2001 worden bepaald op de waarde in het economische verkeer.
Geef een reactie