De Kennisgroep omzetbelasting heeft een vraag beantwoord over de kwalificatie van een gemeenschappelijke beleggingsmaatschappij voor de toepassing van de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel i, onder 3°, Wet OB 1968.
X is een besloten vennootschap met drie aandeelhouders.
Het door de aandeelhouders gestorte kapitaal heeft X gebruikt ter financiering van haar activiteiten, te weten het houden van deelnemingen, het voeren van management tegen vergoeding en het uitlenen van gelden tegen een rentevergoeding aan deze deelnemingen. Volgens haar statuten is onder meer het doel van X het deelnemen in, het financieren van, het samenwerken met, het besturen van vennootschappen en andere ondernemingen en het verlenen van adviezen en andere diensten.
Het vermogen van X bestaat uit deelnemingen en een beleggingsportefeuille. De beleggingsportefeuille is gefinancierd uit de in het verleden van haar deelnemingen ontvangen dividenden, rente en managementvergoedingen. X heeft een mandaat verstrekt aan een vermogensbeheerder om te beleggen in effecten en in beursgenoteerde beleggingsfondsen. De vermogensbeheerder beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 van de Wet op het financieel toezicht en beheert uit hoofde van deze vergunning de beleggingsportefeuille.
X is geen instelling voor collectieve belegging in effecten in de zin van Richtlijn 2009/65/EG.
Vraag
Kwalificeert X als een gemeenschappelijke beleggingmaatschappij in de zin van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel i, onder 30, van de Wet OB 1968?
Antwoord
Nee, X kwalificeert niet als een gemeenschappelijke beleggingsmaatschappij in de zin van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel i, onder 30, Wet OB 1968.
Geef een reactie