De Kennisgroep IBR Vpb & winst heeft voor de toepassing van het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting en van belastingverdragen die op het OESO-modelverdrag zijn gebaseerd de vraag beantwoord welke door een bancaire instelling ontvangen vergoedingen als interest kwalificeren en deel kunnen uitmaken van de tweede limiet.
Een in Nederland gevestigde bancaire instelling verstrekt geldleningen, onder andere aan buitenlandse klanten. Op de ontvangen rente is in het buitenland bronbelasting ingehouden. Daarnaast ontvangt de bancaire instelling van de buitenlandse klant nog andere vergoedingen waar geen bronbelasting op is ingehouden. De vergoedingen waarop geen bronbelasting is ingehouden zijn betaald voor:
- werkzaamheden voorafgaande aan en onafhankelijk van de totstandkoming van de geldleningovereenkomst (zoals kredietgoedkeuring en contractonderhandelingen);
- werkzaamheden die zien op het afsluiten van de geldleningovereenkomst;
- werkzaamheden tijdens de looptijd van de geldleningovereenkomst wegens het door een nalaten of toedoen van de klant tussentijds aanpassen van de contractsvoorwaarden of andere leningdocumentatie;
- het door de schuldeiser geleden verlies bij tussentijds beëindigen van de geldleningovereenkomst door vroegtijdige aflossing van de geldlening;
- het door de schuldeiser geleden verlies bij het niet volledig benutten van de verleende kredietruimte.
De onder b tot en met e genoemde vergoedingen worden door de bancaire instelling respectievelijk afsluitprovisie, waiver fee, boeterente en cancellation fee genoemd.
Vragen
- Kwalificeren de hierboven genoemde vergoedingen als interest in de zin van artikel 11, derde lid, OESO-modelverdrag en, zo ja, mogen zij bij de berekening van de tweede limiet in aanmerking worden genomen als inkomsten, hoewel daarop geen bronheffing is ingehouden?
- Dezelfde vraag als onder 1 voor de toepassing van artikel 5, onderdeel b, van het Besluit voorkoming van dubbele belasting 2001
Antwoorden
- Nee, de hierboven genoemde vergoedingen kwalificeren niet als interest in de zin van artikel 11, derde lid, OESO-modelverdrag en zij maken daarom geen deel uit van de tweede limiet. De vergoedingen voor werkzaamheden voorafgaande aan en onafhankelijk van de totstandkoming van de geldleningovereenkomst, de afsluitprovisie en de waiver fee worden namelijk niet betaald als tegenprestatie voor ter leen verstrekte gelden, maar voor door de bancaire instelling verrichte activiteiten. Evenmin als interest kwalificeren de boeterente wegens vroegtijdige beëindiging van de geldleningovereenkomst en de cancellation fee die verschuldigd is als niet de volledige kredietruimte wordt benut. Deze betalingen bieden de schuldeiser namelijk compensatie voor een verlies en zijn geen vergoeding voor het ter beschikking stellen van geld.
- Het onder 1 gegeven antwoord geldt ook voor de toepassing van artikel 5, onderdeel b, Bvdb 2001.
Geef een reactie