De Kennisgroep IBR IB niet winst/LB/PH aanslag heeft een standpunt ingenomen over artikel 32bb (excessieve vertrekvergoeding) van de Wet op de loonbelasting 1964 bij een niet in Nederland wonende werknemer van een in Nederland gevestigd lichaam.
A werkt in dienstbetrekking bij een in Nederland gevestigde inhoudingsplichtige. A woont in Duitsland en verricht zijn werkzaamheden voor 60% in Nederland en 40% in Duitsland. Hij ontvangt een vertrekvergoeding in de zin van artikel 32bb van de Wet LB 1964.
Vragen
- Dient voor de bepaling van het toetsloon in de zin van artikel 32bb Wet LB 1964 te worden uitgegaan van het volledige loon in de zin van artikel 10 Wet LB 1964 of van het deel van dat loon dat op basis van het van toepassing zijnde belastingverdrag aan Nederland is toegewezen?
- Hoe moet het belastingverdrag Nederland – Duitsland 2012 worden toegepast op de pseudo-eindheffing van artikel 32bb Wet LB 1964?
Antwoorden
- A is werknemer in de zin van artikel 2 Wet LB 1964. Op grond van artikel 2, vijfde lid, Wet LB 1964 is hij werknemer voor zover het Verdrag NL-D het heffingsrecht aan Nederland toewijst. Voor de bepaling van het toetsloon moet dan 60% van het loon in de zin van artikel 10 Wet LB 1964 in aanmerking worden genomen.
- Het Verdrag NL-D wordt in aanmerking genomen bij de bepaling van de (excessieve) vertrekvergoeding, middels toepassing van de vrijstellingsmethode (objectvrijstelling) op de verschillende onderdelen van de berekening volgens artikel 32bb Wet LB 1964 (meer specifiek het toetsloon, het vergelijkingsloon en de bedragen A en B).
Geef een reactie