De Kennisgroep belastingplicht en kwalificatie rechtsvormen heeft de vraag beantwoord of een in een andere EU-lidstaat gevestigd lichaam, dat aldaar werkzaam is als pensioenfonds, subjectief zou zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting als het lichaam in Nederland gevestigd zou zijn. Daarbij is ook aandacht besteed aan de aanvaardbaarheid van de maatstaf die wordt gehanteerd voor de werkzaamhedentoets.
Een in een andere EU-lidstaat gevestigd bij wet ingesteld lichaam, voert aldaar onder meer werkzaamheden uit die bestaan uit het verstrekken van pensioen aan werknemers en gewezen werknemers, hun partners en hun kinderen. Zij is in haar vestigingsland niet aan een heffing naar de winst onderworpen. Zij verzoekt, onder verwijzing naar artikel 10, tweede lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965, om een teruggaaf van te harer laste ingehouden dividendbelasting. Zij heeft recht op teruggaaf van te harer laste ingehouden dividendbelasting indien zij, ingeval zij in Nederland zou zijn gevestigd, ook alhier niet aan heffing van vennootschapsbelasting zou zijn onderworpen. Dit is het geval als zij subjectief vrijgesteld zou zijn van vennootschapsbelasting op grond van artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de Wet Vpb 1969.
Belanghebbende zou niet subjectief zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting ingevolge artikel 5, eerste lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969 juncto artikel 3 Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971, omdat belanghebbende niet voldoet aan de in die artikelen opgenomen doelstellings- en werkzaamhedeneis. Nu aan deze twee vereisten niet is voldaan, is de winstbestemmingseis verder niet beoordeeld.
Geef een reactie