
De Kennisgroep aanmerkelijk belang heeft de vraag beantwoord of het ‘stallen’ van gelden door een bv bij een aandeelhouder onder het schuldenbegrip van artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomstenbelasting 2001 valt.
X is enig aandeelhouder van Y BV. Y BV heeft liquide middelen. Om gebruik te maken van het depositogarantiestelsel worden de liquide middelen gestald bij diverse rekeningen van X, bij verschillende banken. Gesteld wordt dat Y BV economisch eigenaar is van de gestalde liquide middelen en het juridisch eigendom van de liquide middelen bij X ligt.
Vraag
Worden de liquide middelen die Y BV stalt bij X, aangemerkt als schulden die X rechtens dan wel in feite direct of indirect heeft bij Y BV (artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, van de Wet IB 2001)?
Antwoord
Ja, de liquide middelen die Y BV stalt bij X, worden aangemerkt als schulden die X rechtens dan wel in feite direct of indirect heeft bij Y BV (artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, Wet IB 2001). Op grond van artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, Wet IB 2001 wordt het bovenmatige deel van schulden die de belastingplichtige, zijn partner of de belastingplichtige tezamen met zijn partner, rechtens dan wel in feite direct of indirect heeft bij vennootschappen waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft, in aanmerking genomen als fictief regulier voordeel. Hierbij wordt onder ‘schulden’ verstaan: alle civielrechtelijke schuldverhoudingen en verplichtingen. Het schuldbegrip is in dit verband een ruim begrip.
Bovendien volgt uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2019/20, 35496, nr. 3) dat de passage «rechtens dan wel in feite direct of indirect» een ruime werking beoogt te hebben en dat een uitputtende opsomming van gevallen die onder deze ruime werking vallen, niet is te geven.
De gestalde middelen vallen onder deze ruime werkingssfeer. In het onderhavige geval zijn de liquide middelen daadwerkelijk gestort op de bankrekeningen van X. Aangezien geen sprake is van loon of van een dividenduitkering, is sprake van een civielrechtelijke schuldverhouding of verplichting van X aan zijn vennootschap Y BV. Deze schuld dan wel verplichting valt daarmee onder de reikwijdte van artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, Wet IB 2001. Dat de bv het economisch eigendom van de middelen heeft voorbehouden, doet hier voor de toepassing van voornoemd artikel niet aan af. De wet voorziet niet in een dergelijke uitzondering op het schuldenbegrip bij het bepalen van het bovenmatige deel van de schulden.
Geef een reactie