De Kennisgroep verzekeringsproducten en assurantiebelasting en de Kennisgroep formeel recht hebben vragen beantwoord over de toepassing van de revisierenteregeling van artikel 30i AWR bij afkoop van een lijfrente die is ontstaan uit de omzetting van een oudedagsverplichting.
Een belastingplichtige directeur-grootaandeelhouder heeft vanaf 1 januari 2001 pensioen in eigen beheer opgebouwd. Op 1 juli 2017 heeft de belastingplichtige zijn PEB met een fiscale balanswaarde van € 103.938 omgezet in een oudedagsverplichting. Op 1 juli 2018 heeft de belastingplichtige de ODV omgezet in een lijfrenterekening in de zin van artikel 3.126a van de Wet IB 2001. De waarde van de ODV was op dat moment € 104.000. Dit bedrag is gestort op de lijfrenterekening. Op 1 februari 2024 heeft de belastingplichtige de lijfrenterekening gedeblokkeerd c.q. afgekocht. Het tegoed op die rekening bedroeg toen € 118.000.
Vragen
- Over welk bedrag is de belastingplichtige revisierente verschuldigd op grond van artikel 30i, eerste en tweede lid, AWR?
- Is de tegenbewijsregeling revisierente van artikel 30i, derde lid, AWR van toepassing?
- Als het antwoord op vraag 2 bevestigend luidt, welke waarde moet dan worden gebruikt voor de toepassing van de tegenbewijsregeling revisierente?
Antwoorden
- Ten gevolge van de deblokkering c.q. afkoop van de lijfrenterekening is het bedrag waarover de belastingplichtige 20 percent revisierente verschuldigd is: het tegoed op de lijfrenterekening op het moment van deblokkering/afkoop, dus € 118.000. De revisierente komt neer op € 23.600.
- Ja. De belastingplichtige komt in aanmerking voor de tegenbewijsregeling revisierente.
- Het bedrag van de waarde van de ODV-aanspraak dat bij omzetting is gestort op de lijfrenterekening wordt aangemerkt als zijnde een afgetrokken lijfrente-inleg. Dit bedrag vormt de basis voor berekening van de revisierente ingevolge de tegenbewijsregeling voor revisierente.
Geef een reactie