De Kennisgroep IBR Vpb & winst heeft de vraag beantwoord of de vrijheid van vestiging zich ertegen verzet dat bij de toepassing van artikel 15b Wet Vpb 1969 op een Nederlandse bv met een in een andere lidstaat gevestigde dochter de buitenlandse winst van die dochter niet in aanmerking wordt genomen bij de berekening van de gecorrigeerde winst.
X BV is gevestigd in Nederland en heeft alle aandelen in dochter Y, gevestigd in lidstaat B. Y is een winstgevende vennootschap zonder vaste inrichting in Nederland.
De door X BV betaalde rente wordt in aftrek beperkt door de toepassing van artikel 15b van de Wet Vpb 1969. Bij de berekening van de gecorrigeerde winst wordt geen rekening gehouden met de winst van Y.
Vraag
Als Y in Nederland was gevestigd had X BV met Y een fiscale eenheid kunnen vormen. In dat geval zou X BV bij de berekening van de gecorrigeerde winst ook de (Nederlandse) winst van Y in aanmerking nemen. Verzet de vrijheid van vestiging zich ertegen dat ter bepaling van de zogenoemde gecorrigeerde winst voor de toepassing van artikel 15b Wet Vpb 1969 geen rekening wordt gehouden met de (buitenlandse) winst van Y?
Antwoord
Nee, niettegenstaande het oordeel van het EVA-Hof van 1 juni 2022 in de zaak PRA Group Europe AS verzet de vrijheid van vestiging zich daar niet tegen.
Geef een reactie