De Kennisgroep IBR Vpb & winst heeft de vraag beantwoord of Nederland op grond van het belastingverdrag Nederland-Mexico gehouden is een vrijstelling te verlenen voor het resultaat dat is toe te rekenen aan een in Mexico gevestigde, buiten beschouwing blijvende vaste inrichting.
X BV is gevestigd in Nederland. Naast haar activiteiten in Nederland drijft X BV een onderneming in Mexico. Voor de toepassing van zowel het Verdrag Nederland-Mexico 1993 als artikel 15e, tweede lid, onderdeel a, sub 1°, van de Wet Vpb 1969 is sprake van een vaste inrichting. Op grond van het Mexicaanse nationale recht, meer specifiek het zogenoemde maquiladoraregime, wordt X BV echter geacht geen vaste inrichting te hebben in Mexico. Het resultaat van de vaste inrichting wordt op grond van dit Mexicaanse regime aldaar dus niet in de heffing betrokken.
Aangenomen wordt dat sprake is van een buiten beschouwing blijvende vaste inrichting conform artikel 12ac, eerste lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969. Ingevolge artikel 15e, negende lid, Wet Vpb 1969 vindt de objectvrijstelling geen toepassing op een buiten beschouwing blijvende vaste inrichting.
Vraag
Moet Nederland het resultaat van de buiten beschouwing blijvende vaste inrichting op grond van het Verdrag toch vrijstellen?
Dit antwoord ziet uitsluitend op de situatie vóór de inwerkingtreding van de principal purpose test in het Verdrag op 1 januari 2024.
Antwoord
Ja, de toepassing van artikel 15e, negende lid, Wet Vpb 1969 laat onverlet dat Nederland het resultaat van de buiten beschouwing blijvende vaste inrichting op grond van het Verdrag moet vrijstellen.
Geef een reactie