De Kennisgroep overdrachtsbelasting heeft antwoord gegeven op de vraag welk moment bepalend is voor de voorzettingseis van de inbrengvrijstelling bij deelname aan de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus).
Het Rijk wil de staat van de natuur in Nederland verbeteren door vermindering van de uitstoot van ammoniak en depositie van stikstof op natuurgebieden. Om dat te bereiken wordt op basis van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting subsidie verleend voor onomkeerbare sluiting van veehouderijlocaties. Indien een locatie wordt gesloten en de onderneming daarmee niet wordt voortgezet gedurende drie jaar na de toepassing van de inbrengvrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel e, onder ten tweede, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR) is alsnog overdrachtsbelasting verschuldigd (artikel 5, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer (hierna: UBBR)).
Vraag
Wanneer wordt bij deelname aan de Lbv-plus regeling de onderneming niet meer voortgezet in de zin van artikel 15, eerste lid, onderdeel e, onder ten tweede, WBR jo. artikel 5, vierde lid, UBBR?
Antwoord
De onderneming wordt niet langer voortgezet vanaf het moment dat de voorgeschreven overeenkomst (artikel 5, lid 1, onderdeel h, Lbv-plus) is gesloten én de dan lopende ronde dieren (de betreffende productiecirkel) is geëindigd.
Geef een reactie