De ombudsman onderzocht een klacht over de verkoop van in beslag genomen machines om een belastingschuld te innen en oordeelde dat de klacht gedeeltelijk terecht is in deze zaak.
Wat is de klacht?
Verzoeker klaagt dat de Belastingdienst ter invordering van de belastingschuld van twee ondernemingen beslag heeft gelegd op machines die het eigendom waren van een derde. Verzoeker is het niet eens met de verkoop van de machines. Ook vindt hij dat de Belastingdienst onjuist heeft gehandeld, met name door de onderhandse verkoop.
Oordeel Nationale ombudsman
De Nationale ombudsman is van oordeel dat de Belastingdienst kon overgaan tot het gelegde bodembeslag en dat er geen sprake was van reële eigendom van een derde die moest worden ontzien. Wel constateert de Nationale ombudsman dat voor één van de twee ondernemingen niet is voldaan aan het vereiste dat de geëxecuteerde toestemming moet verlenen voor onderhandse verkoop.
Echter, het is niet aannemelijk geworden dat verzoeker in zijn belangen als pandhouder is geschaad door de Belastingdienst bij de onderhandse verkoop zonder toestemming. In zijn slotbeschouwing merkt de Nationale ombudsman nog op er voorstander van te zijn dat in artikel 14.1.10 van de Leidraad Invordering 2008 expliciet wordt opgenomen dat toestemming van de geëxecuteerde is vereist voordat de ontvanger tot onderhandse verkoop besluit.
Meer informatie: Rapport Nationale ombudsman 20 juni 2017
Geef een reactie