Als twee btw-ondernemers een fiscale eenheid voor de omzetbelasting willen vormen, moeten zij een gezamenlijke economische activiteit hebben. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat voor deze gezamenlijke activiteit geen minimumomvang geldt.
Drie stichtingen vormden een fiscale eenheid (FE) voor de omzetbelasting. De FE bood basisonderwijs aan op een aantal scholen. Daarnaast hield zij zich bezig met btw-vrijgestelde verhuur van een paar onroerende zaken zoals vrijstaande leslokalen. De opbrengsten van de FE bestonden voor ongeveer 99% uit vergoedingen van de Rijksoverheid voor het verstrekken van wettelijk geregeld basisonderwijs. Ongeveer 1% van de inkomsten kwam voort uit de verhuur. In november 2011 richtte een stichting binnen de FE een B.V. op waarvan zij bestuurder en enig aandeelhouder was. Deze B.V. nam schoonmaakpersoneel in dienst en ging samenwerken met een andere vennootschap met schoonmaakexpertise. De stichting wil de B.V. met het schoonmaakpersoneel opnemen in de FE. De Belastingdienst wijst het verzoek tot uitbreiding van de FE af. De zaak komt uiteindelijk voor het hof.
Voldoende verwevenheid
In hoger beroep stelt het hof dat de verhuur van de onroerende zaken al ertoe leidt dat de FE economische activiteiten verricht. Het hof gelooft de stelling van de FE dat de B.V. de ruimtes zal schoonmaken die de stichting aan derden verhuurt. Er is dus sprake van een gezamenlijk uitgevoerde economische activiteit – hoe klein dan ook. Daarom is uitbreiding van de FE mogelijk als tussen de stichtingen en de B.V. voldoende organisatorische, financiële en economische verwevenheid bestaat. Volgens het hof is dit het geval. Formeel gezien is in ieder geval sprake van financiële verwevenheid tussen de stichting en de B.V. De inspecteur wijst erop dat de vennootschap met de schoonmaakexpertise binnen het budget bepaalde beslissingen zelfstandig kan nemen en het beleid van de schoonmakers bepaalt. Maar volgens het hof betekent dit niet dat deze vennootschap de zeggenschap van een aandeelhouder over de B.V. heeft. De schoonmakers worden beschouwd als werknemers van de B.V. Verder staan de stichtingen en de B.V. formeel gezien onder een gezamenlijk bestuur, zodat ook sprake is van organisatorische verwevenheid. Verder is sprake van economische verwevenheid, omdat de B.V. al haar kosten in rekening brengt aan de stichting. Zelfs de kosten voor de schoonmaak van de aan derden verhuurde ruimtes. De B.V. presteert dus niet aan derden. Ten slotte oordeelt het hof dat geen sprake is van misbruik. De FE mag dus worden uitgebreid met de B.V.
Wet: art. 7, vierde lid Wet OB 1968
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 april 2019 (gepubliceerd 12 april 2019), ECLI:NL:GHARL:2019:2888
Geef een reactie