Hof Amsterdam besliste in tegenstelling tot Rechtbank Noord-Holland dat de kosten die voortvloeien uit een renteswapovereenkomst niet aftrekbaar zijn als kosten ter zake van de eigen woning.
Het ging in deze zaak om de vraag of voor een eigen woning, naast de (variabele) rente plus opslag die verschuldigd was uit hoofde van de (hypothecaire) eigenwoningschuld, de swaprente en beëindigingspremie aftrekbaar waren. Rechtbank Noord-Holland oordeelde dat er tussen de swapovereenkomst en de hypothecaire leningen een zodanige samenhang bestond, dat zij in economische zin als één geheel moesten worden beschouwd. De rechtbank vond het daarbij van belang dat de swapovereenkomst en de hypothecaire leningen (nagenoeg) gelijktijdig waren afgesloten en dat het nominale bedrag van de swapovereenkomst aanvankelijk gelijk was aan de bedragen van de hypothecaire leningen. Zie ook: Swaprente aftrekbaar als kosten ter zake van de eigen woning. Het hof kwam echter tot een ander oordeel. Volgens het hof houdt artikel 3:120, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB in dat bedoelde kosten in een voldoende rechtstreeks verband tot de eigenwoningschuld moeten staan. Aan dat vereiste was met betrekking tot de swaprente niet voldaan. Tussen de eigenwoningschuld en de renteswapovereenkomst bestond niet een zodanige samenhang dat zij als één geheel konden worden gezien. Het was niet aannemelijk dat de wil van de partijen bij het aangaan van de overeenkomsten erop gericht was om de renteswapovereenkomst te doen fungeren als een dekkingsinstrument voor het renterisico dat voortvloeide uit de eigenwoningschuld. De kosten die voortvloeien uit de renteswapovereenkomsten waren daarom niet aftrekbaar.
Wet: artikelen 3.110, 3.119a en 3.120 Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam, 10 januari 2017 (gepubliceerd 8 februari 2017), ECLI:NL:GHAMS:2017:174
Geef een reactie