Volgens Hof Den Haag kunnen kosten van beleggingsverzekeringen voor een geldlening niet worden aangemerkt als kosten van een geldlening die behoort tot de eigenwoningschuld. Ook niet als men voor de verkrijging van de hypotheek verplicht is een beleggingsverzekering af te sluiten.
Van aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning is sprake als de betaalde vergoeding betrekking heeft op het ter beschikking stellen van de hoofdsom. Dit is niet het geval als men een premie betaald voor een overlijdensrisicoverzekering, die uiteindelijk leidt tot een uitkering die de terugbetaling van de hoofdsom vervangt en dient om de eigenwoningschuld af te lossen. De premie voor zo’n overlijdensrisicoverzekering wordt immers niet betaald voor het ter beschikking stellen van de hoofdsom, maar voor een vermogensrecht bij verwezenlijking van het risico. Hof Den Haag heeft dit duidelijk gemaakt aan een echtpaar dat ruim € 15.000 wilde aftrekken als kosten van geldlening, toen ze erachter kwamen dat een groot deel van de door hen betaalde bedragen niet was belegd. Dit echtpaar had tussen 2005 en 2008 betalingen gedaan voor beleggingsverzekeringen die bestonden uit een premie voor een overlijdensrisicoverzekering, de met die verzekering samenhangende kosten van de verzekeraar en inleg door die verzekeraar in twee beleggingsfondsen. De samenhang met de hypotheek leidde echter niet ertoe dat een deel van het als premie verschuldigde bedrag als aftrekbare hypotheekrente of als kosten van geldlening zou mogen worden beschouwd. Het gelijk was dus ook in hoger beroep aan de inspecteur.
Wet: artikel 3.120 Wet IB 2001
Hof Den Haag, 15 mei 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2642
Meer informatie: Hoge Raad, 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1054
Geef een reactie