Gezien de vrijheid de kranten te laten bezorgen door een ander zonder afstemming met de opdrachtgever, was volgens Rechtbank Gelderland geen sprake van een arbeidsovereenkomst. Een zekere mate van instructiebevoegdheid veranderde dat oordeel niet.
De eiser in deze zaak bezorgde in 2013 kranten voor twee opdrachtgevers. Bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting ontstond discussie over de vraag of de ontvangen inkomsten aangemerkt moesten worden als loon uit dienstbetrekking, zoals de krantenbezorger beargumenteerde, of als inkomsten uit overige werkzaamheden. Volgens Rechtbank Gelderland was de krantenbezorger niet verplicht de werkzaamheden persoonlijk te verrichten, aangezien hij contractueel met de vennootschappen overeen was gekomen dat hij vrij was om het bezorgen door een ander uit te laten voeren. Daarbij was de zekere mate van instructiebevoegdheid die de opdrachtgever had, niet voldoende om te spreken van een gezagsverhouding. De rechtbank oordeelde daarom dat geen sprake was van een arbeidsovereenkomst. Tevens was geen sprake van een fictieve dienstbetrekking aangezien de inkomsten lager waren dan vereist in de wet. De inkomsten van de krantenbezorger waren daarom aan te merken als resultaat uit overige werkzaamheden. Aangezien de man geen betalingsbewijzen had overlegd of op andere wijze aannemelijk had gemaakt dat er daadwerkelijk kosten waren gemaakt voor de verwerving van zijn inkomsten, kon hij geen kosten in aftrek brengen.
Wet: artikelen 3.80, 3.81, 3.90 Wet IB 2001, artikelen 2, 4 onderdeel e en artikel 10 Wet LB, artikel 2c lid 1 Uitvoeringsbesluit LB, artikel 7:610 BW
Meer informatie: Rechtbank Gelderland 11 augustus 2016 (gepubliceerd 9 september 2016), ECLI:NL:RBGEL:2016:4882
Geef een reactie