Indien een vennootschap geld verstrekt aan haar aandeelhouder waarvan aannemelijk is dat deze niet kan of zal worden afgelost, is sprake van een onttrekking. Het is dan wel aan de inspecteur om aannemelijk te maken waaruit dat volgt en de aandeelhouder had zich daarvan bewust moeten zijn.
In een zaak voor Rechtbank Gelderland kwamen een grootaandeelhouder en een B.V. een akte van geldlening overeen voor de financiering van een woning. De B.V. stelde op basis hiervan een bedrag van € 6,5 miljoen ter beschikking. Kort daarna kocht de grootaandeelhouder het naast de woning gelegen kantoorpand. Voor de financiering van de aankoop maakten de grootaandeelhouder en de B.V. een addendum op de akte op. De geldlening werd op grond daarvan omgezet in een kredietfaciliteit zonder limiet. In 2009 maakt de B.V. uit hoofde van het addendum door de B.V. € 12,4 miljoen over aan de grootaandeelhouder. De rechtbank vond dat de inspecteur voldoende aannemelijk had gemaakt dat de lening niet kon of zou worden afgelost. Belanghebbende – gelet op zijn positie als grootaandeelhouder – en de B.V. hadden zich daarvan bewust moeten zijn. De kredietfaciliteit was civielrechtelijk als geldlening aan te merken, maar kwalificeerde fiscaalrechtelijk niet als zodanig. Er waren – behalve de positieve en negatieve hypotheekverklaring – geen zekerheden gesteld, er was geen aflossingsschema opgesteld en de B.V. had geen incassomaatregelen genomen. Daarnaast had belanghebbende in 2009 een aanzienlijk negatief vermogen, de eigen woningschuld aan de B.V. was aanzienlijk hoger dan de waarde van de woning en belanghebbende had (in verhouding tot zijn andere bezittingen) slechts zeer beperkt de beschikking over liquide middelen. De inspecteur had de de geldverstrekking door de B.V. aan de belanghebbende terecht aangemerkt als (verkapte) winstuitdeling.
Meer informatie: Rechtbank Gelderland, 18 mei 2017 (gepubliceerd op 19 mei 2017), ECLI:NL:RBGEL:2017:2732
Geef een reactie