De ontvanger van de Belastingdienst kan een belastingschuldige een gedeeltelijke kwijtschelding aanbieden, maar daar zal hij wel voorwaarden aan verbinden. Hij kan bijvoorbeeld eisen dat de belastingschuldige binnen een bepaalde termijn een betaling doet. Als de belastingschuldige niet voldoet aan die voorwaarde, kan hij later niet alsnog een beroep doen op de aangeboden kwijtschelding.
Een holding en haar dochtervennootschap, die een ingenieursadviesbureau dreef, hadden aanzienlijke loon- en omzetbelastingschulden opgebouwd. Deze bv’s en hun dga probeerden diverse malen een betalingsregeling overeen te komen met de ontvanger. Steeds konden zij hun betalingstoezeggingen niet nakomen. Op 29 maart 2018 deed de ontvanger een nieuw aanbod in een kwijtscheldingsbeschikking. Als de vennootschappen € 750.000 zouden betalen, zou de ontvanger het restant kwijtschelden. Hij eiste dat de eerste betaling van € 128.000 uiterlijk 5 april 2018 zou plaatsvinden. Vervolgens zouden de vennootschappen uiterlijk 20 april 2018 € 622.000 betalen. Op 6 april 2018 ontving de fiscus een betaling van € 28.000 en de mededeling dat de dga en zijn bv’s niet meer op tijd konden betalen. De ontvanger liet de dga en zijn bv’s weten dat zijn toezegging tot gedeeltelijke kwijtschelding was vervallen.
Aanvraag faillissement
Niet viel later vroeg de ontvanger de rechter om de bv’s in staat van faillissement te verklaren. De bv’s verzetten zich daartegen. Tijdens de beroepsprocedure bood de ontvanger nog een keer een kwijtschelding aan als de bv’s vóór 4 juli 2018 € 722.000 zouden betalen. Toen opnieuw een betaling uitbleef, trok de ontvanger zijn aanbod definitief in. Omdat de rechter het verzoek tot faillietverklaring uiteindelijk afwees, ging de ontvanger weer verder met de invorderingsprocedure. Tijdens de hervatte invorderingsprocedure vroegen de dga en zijn bv’s aan de ontvanger herhaaldelijk om de regeling van de kwijtscheldingsbeschikking alsnog toe te passen. De ontvanger weigerde dit.
Vervallen kwijtscheldingsbeschikking
Vervolgens vroegen de dga en zijn bv’s aan de civiele rechter om de ontvanger te verplichten tot het uitvoeren van de regeling in de kwijtscheldingsbeschikking. Hof Den Haag wijst hun verzoek af. De ontvanger had immers duidelijke voorwaarden gesteld aan zijn aanbod en de schuldenaren hadden daaraan niet voldaan. De ontvanger was niet verplicht om een afzonderlijk intrekkingsbesluit te nemen. Het hof stelt vervolgens vast dat de ontvanger tijdens de faillissementsprocedure de kwijtscheldingsregeling heeft verlengd. Maar daaraan kunnen de dga en zijn bv’s niet het vertrouwen ontlenen dat de ontvanger ook na 3 juli 2018 hun schulden zou willen kwijtschelden. De hele communicatie met de fiscus wees zelfs op het tegendeel. Evenmin zijn er andere regelingen die de ontvanger verplichten om verdere coulance te tonen.
Geef een reactie