Volgens de Hoge Raad mag de inspecteur de WOZ-waarde van verhuurde woningen niet corrigeren met de leegwaarderatio, als de uit de forfaits voortvloeiende waardering in betekenende mate afwijkt van de werkelijke waarde. Men moet dan uitgaan van de werkelijke waarde.
Belanghebbende verhuurde in 2010 vijf onroerende zaken. Voor de berekening van de rendementsgrondslag in box 3 stelde de inspecteur de waarde vast op de vastgestelde WOZ-waarde, vermenigvuldigd met de leegwaarderatio. Volgens de verhuurder pakte dit onredelijk uit en hij stapte naar de rechter. Hof Amsterdam besloot dat de inspecteur de regels juist had toegepast en de rechter mocht niet de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen. De Hoge Raad oordeelde vervolgens dat een dergelijke forfaitaire regeling, op zichzelf aanvaardbaar is. Als de uitwerking hiervan echter leidt tot resultaten die de wetgever voor ogen had, moet die uitwerking buiten toepassing blijven. Er moet dan worden uitgegaan van de hoofdregels van box 3: de werkelijke waarde in het economische verkeer van de verhuurde woning op de WOZ-waardepeildatum. De doelstelling van de wetgever was correctie van de WOZ-waarde om rekening te houden met de waardedrukkende werking van de verhuur. Hieraan wordt niet voldaan als de uit de forfaits voortvloeiende waardering van verhuurde woningen in betekenende mate (10% of meer) hoger is dan de werkelijke waarde daarvan. De verhuurder moet alsnog aannemelijk maken dat dit het geval is. De Hoge Raad verwijs het geding daarom naar hof Den Haag voor een nadere beoordeling van de waarde van de woningen en de gevolgen die daaraan moeten worden verbonden.
Wet: artikel 5.20 lid 3 Wet IB 2001, artikel 17 Uitv. besl. IB 2001
Meer informatie: Hoge Raad, 3 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:812
Geef een reactie