Door onder meer onzakelijke leenvoorwaarden is er geen sprake van ‘bedrijfsmatig of commercieel’ handelen, waarbij naar een maximaal rendement wordt gestreefd.
De aandelen van een tussenhoudster worden gehouden door buiten de EU gevestigde vennootschappen, waaronder A en B. Zij houdt zelf 75% van de aandelen in F, een in Kazachstan gevestigde vennootschap die actief is in de olie-exploratie. De andere aandelen worden gehouden door A en B. In 2006 en 2007 leent de tussenhoudster in totaal USD 125 miljoen uit aan F. Zij heeft die gelden geleend van haar aandeelhouders onder voorwaarde van doorlening aan F onder gelijke leenvoorwaarden. De tussenhoudster betaalt in 2015 tot en met 2018 zogenoemde PCO-fees aan een van haar aandeelhouders in verband met de activiteiten van F. Zij belast die PCO-fees niet door aan F. De inspecteur stelt dat het verstrekken van de lening aan F geen economische activiteit is, waardoor de tussenhoudster geen btw-ondernemer is. Hij legt naheffingsaanslagen op omdat de btw over de PCO-fees is verlegd naar de tussenhoudster.
Naheffingsaanslagen vernietigd
Hof Amsterdam oordeelt, anders dan Rechtbank Noord-Holland (nrs. 20/4756 t/m 20/4760; niet gepubliceerd), dat de tussenhoudster geen ondernemer is door het verstrekken van leningen aan F. Er is gezien de onzakelijke leenvoorwaarden, en de voorwaarden waaronder zij zelf het geld heeft geleend, geen sprake van ‘bedrijfsmatig of commercieel’ handelen, waarbij naar een maximaal rendement wordt gestreefd. Een mogelijk van F te ontvangen dividend is geen tegenprestatie in de zin van de btw, en zij heeft geen andere activiteiten waaraan de lening kan worden toegerekend. Ook bij intercompany-leningen moet worden gekeken of sprake is van ‘bedrijfsmatig of commercieel’ handelen. Het hof oordeelt dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd omdat de tussenhoudster geen afnemer is van de PCO-diensten. Er ontbreekt namelijk een rechtstreeks verband tussen de betaalde fees en aan haar verrichte diensten. Het is aannemelijk dat de diensten aan F zijn geleverd.
Wet: art. 6j, 7, 12, 15 Wet OB 1968
Bron: Hof Amsterdam 12 december 2023 (gepubliceerd 3 januari 2024), ECLI:NL:GHAMS:2023:3182, 22/2387
Geef een reactie