Mr. Dick Simonis geeft een precommentaar op een recent arrest van de Hoge Raad. Dit arrest bevestigt dat een buitenlandse vennootschap in principe buitenlands belastingplichtig is als zij inkomsten behaalt met Nederlands vastgoed. Ook als zij jarenlang geen aangifte vennootschapsbelasting doet en evenmin ambtshalve aanslagen ontvangt. Verkoopt zij de onroerende zaak, dan moet men bij de berekening van het verkoopresultaat rekening houden met afschrijvingen.
Een Gibraltarese vennootschap (Limited, afgekort Ltd.) met feitelijke leiding in Nederland had in 1999 voor € 249.579 een woning in Nederland gekocht. De Ltd. verhuurde deze woning. Zij had in de jaren 1999 tot en met 2007 nooit aangifte vennootschapsbelasting gedaan en ontving evenmin ambtshalve aanslagen. In 2008 verkocht de Ltd. de Nederlandse woning voor € 400.000. In geschil is de omvang van de belastbare winst op de verkoop van de woning in 2008.
Buitenlands belastingplichtige
Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2019/1473) heeft de boekwaarde bepaald door de kostprijs van € 249.579 in goede justitie te verminderen met een jaarlijkse afschrijving van 2,5%. Daardoor resulteerde een boekwaarde van € 193.424. De boekwinst bedroeg dus € 206.576. De Hoge Raad onderschrijft het hofoordeel. De Ltd. genoot vanaf 1999 winst uit onderneming ter zake van de woning en was dus vanaf dat moment buitenlands belastingplichtige. Dat zij nooit aangifte heeft gedaan en ook niet in de heffing werd betrokken, doet daaraan niet af. De omvang van de winst vloeit voort uit de wet. Dat geen aangifte is gedaan en die winst niet in de heffing is betrokken, betekent niet dat de Ltd. geen belastbare winst had. Voor de jaarwinstberekening dient men op grond van goed koopmansgebruik de jaarlijkse afschrijving in aanmerking te nemen. Dat de afschrijvingen geen effect hebben gehad op de belastingheffing van de Ltd., brengt niet mee dat zij buiten beschouwing kunnen blijven. Het hof heeft dus terecht de boekwinst op de verkoop van de woning berekend met inachtneming van afschrijvingen.
Commentaar mr. Dick Simonis
Taxence vroeg mr. Dick Simonis, Associate Partner bij Ernst & Young Belastingadviseurs LLP om een reactie op dit arrest.
Op 11 december 2020 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen in een zaak waarbij een belastingplichtige nooit aangiften vennootschapsbelasting had gedaan ter zake van winst uit de exploitatie en verkoop van een woning. Ter vaststelling van de fiscale boekwinst bij de verkoop van de betreffende woning was onder andere de vraag relevant of bij de berekening van de fiscale boekwaarde van de woning ten tijde van de verkoop rekening diende te worden gehouden met fiscale afschrijvingen gedurende de verschillende jaren. Het hof had in hoger beroep namelijk een fiscale afschrijving vastgesteld waardoor de fiscale boekwaarde ten tijde van de verkoop lager, en de fiscale boekwinst aldus hoger was. De belastingplichtige in deze zaak was daarentegen van mening dat de fiscale boekwaarde van de woning ten tijde van de verkoop nog gelijk was aan de historische kostprijs en dat goed koopmansgebruik niet dwingt om fiscale afschrijving toe te passen.
Strijdig met goed koopmansgebruik
De Hoge Raad bevestigt in deze zaak expliciet dat bij toepassing van een waarderingsstelsel op kostprijs met betrekking tot bedrijfsmiddelen die aan slijtage onderhevig zijn (zoals gebouwen), jaarlijks afschrijvingen in aanmerkingen genomen dienen te worden. Een waarderingsstelsel op basis van kostprijs zonder jaarlijkse afschrijvingen is bij dergelijke bedrijfsmiddelen dus niet toegestaan op basis van goed koopmansgebruik.
Geen restwaarde of afschrijvingsbeperking
Opmerkelijk is nog dat het hof de fiscale afschrijvingen over de eerdere jaren had vastgesteld zonder rekening te houden met een restwaarde en zonder rekening te houden met de sinds 2007 geldende afschrijvingsbeperking op basis van de WOZ-waarde. Voorts is de Hoge Raad niet ingegaan op de eventuele aanvaardbaarheid van een waarderingsstelsel op basis van waarde in het economische verkeer of bedrijfswaarde, zoals de Advocaat-generaal in zijn advies aan de Hoge Raad nog in overweging gaf.
Binnenkort verschijnt een uitgebreid commentaar van mr. Dick Simonis in het NTFR. Nog geen abonnee? Klik dan hier om 3 maanden kennis te maken met NTFR.
Wet: art. 8, eerste lid, 17 en 17a Wet Vpb 1969 en art. 3.25 Wet IB 2001
Bron: Hoge Raad 11 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1989, 19/03169
Geef een reactie