Achteraf vervaardigde dag- en weekstaten kunnen bewijzen dat is voldaan aan het urencriterium. Een goede aansluiting tussen de staten en voldoende gedetailleerde bron voor de vastgelegde tijd blijkt echter noodzakelijk.
In zaak ging het om een man die zich onder andere bezig hield met de productie van (promotie)films en documentaires. De inspecteur had een aanslag IB/PVV opgelegd waarbij hij, in tegenstelling tot de aangifte, uitging van winst uit onderneming en geen zelfstandigen- en startersaftrek toepaste. In tegenstelling tot Rechtbank Gelderland is het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het met de inspecteur eens dat in dit geval niet aannemelijk is dat aan het urencriterium was voldaan. De dag- en weekstaten waarin ruim 3000 uren waren verantwoord, waren geruime tijd na afloop van het betreffende jaar opgemaakt op basis van zijn agenda en herinneringen. De aantekeningen in de agenda waren volgens het hof echter onvoldoende gedetailleerd om een goede aansluiting te kunnen maken. Ter zitting erkende de man het tijdsbeslag van de werkzaamheden (ruim) te hebben geschat, en betwistte hij niet dat daarin ook uren waren opgenomen ten behoeve van een Poolse vennootschap waarvan hij aandeelhouder is. Verder ontbrak zijn verklaring over de geconstateerde verschillen tussen de dag- en weekstaten. Er bestond daarom geen recht op zelfstandigen- en startersaftrek. Daarbij kon de arbeidsvergoeding die de man aan zijn partner betaalde niet op de winst in mindering komen, gezien de beperkte omvang van het bedrag.
Wet: artikel 3.6 en 3.76 Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 mei 2017 (gepubliceerd 26 mei 2017), ECLI:NL:GHARL:2017:4088
Geef een reactie