Een conclusie van Advocaat-generaal Wattel wijst erop dat bij het omwisselen van het ene belang in een vastgoedlichaam in een ander vastgoedlichaam men goed moet kijken naar de gerechtigdheid tot de aandelen. Bij een juiste gerechtigdheid kan sprake zijn van een verdeling van een gemeenschap, waardoor men de grondslag voor de overdrachtsbelasting kan verlagen met de waarde van de ingeleverde aandelen.
Een B.V. die tot een familieconcern behoorde, had in het kader van een herstructurering alle aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon (OZR) vervreemd en alle aandelen in een andere OZR verkregen. De B.V. stelt dat de verkrijging van de aandelen in de andere OVR onderdeel is van een verdeling van een gemeenschap. Als dat het geval is, hoeft zij minder overdrachtsbelasting te betalen. Zij mag dan namelijk de heffingsgrondslag verminderen met de waarde van de aandelen die zij al indirect bezat en met de waarde van de afgestane aandelen. De advocaat-generaal (A-G) concludeert dat geen sprake is van een gemeenschap. Daarvoor is vereist dat een of meer goederen toebehoren aan twee of meer deelgenoten gezamenlijk. De B.V. was en is echter niet gezamenlijk met haar mede-aandeelhouders, maar exclusief gerechtigd tot haar aandelen in de OZR’s. Daarnaast adviseert de A-G de Hoge Raad om het beroep op de doorkijkarresten te verwerpen. Daarvoor zit een andere voorwaarde voor het bestaan van een gemeenschap in de weg. Namelijk de eis dat meer personen in dezelfde verhouding tot goederen zijn gerechtigd. Deze situatie doet zich in deze zaak niet voor, tenminste niet voor wat betreft de verhouding in gerechtigdheid tot de eerste OZR. De A-G geeft de Hoge Raad het advies om het cassatieberoep van de B.V. zonder nadere motivering ongegrond te verklaren.
Wet: art. 3:166 en 3:182 BW en art. 4, eerste lid, onderdeel a, 7 en 12 WBRV 1970
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad 18 oktober 2018, ECLI:NL:PHR:2018:1173
Geef een reactie