Als een ondernemer wil aantonen dat hij werkelijk goederen kreeg geleverd en dus daardoor recht op aftrek van voorbelasting had, zal hij aannemelijk moeten maken dat hij in ieder geval contact onderhield met de leverancier. Hof Amsterdam vond althans in een recente zaak dat een bv, die bij een transactie alleen handelingen op het gebied van de administratieve of financiering verrichtte, niet kwalificeerde als afnemer.
Het hof had van de Hoge Raad de opdracht gekregen te onderzoeken of een bv was betrokken bij btw-fraude of dat zij toch terecht voorbelasting had afgetrokken. Zie ook: ‘Sprake van btw-fraude? Beter onderzoek nodig’. Het hof moest onder andere onderzoeken of de bv, die een autobedrijf exploiteerde, het debiteurenrisico en het voorraadrisico liep met betrekking tot bepaalde auto’s. De inspecteur wist aannemelijk te maken dat de betrokkenheid van de bv bij deze handel feitelijk was beperkt tot de financiering en het verrichten van bijkomende administratieve handelingen. Het hof kreeg sterk de indruk dat niet de bv, maar een andere partij de contacten met de leverancier en de afnemers onderhield. De naam van de bv was wel vermeld op de inkoopfacturen, maar dit was onvoldoende bewijs. Ook bleek uit diverse verklaringen van afnemers van bepaalde auto’s dat de bv op geen enkel moment juridisch of feitelijk kon beschikken over die auto’s. De bv liep wel een risico dat overeenkwam met het risico van een geldschieter, maar dit was onvoldoende om te kunnen spreken van een debiteurenrisico. Het hof oordeelde dat de bv inderdaad ten onrechte btw had afgetrokken in verband met transacties waarbij zij geen afnemer was.
Wet: artikel 3, eerste lid, onderdeel a Wet OB 1968
Meer informatie: Hof Amsterdam, 16 februari 2016 (gepubliceerd 2 maart 2016), ECLI:NL:GHAMS:2016:575
Geef een reactie