Ook al is in de politiek en de media discussie over de hoogte van de belastingrente, dat neemt niet weg dat de inspecteur zich aan de wettelijke regels heeft te houden bij de berekening van deze rente.
Twee erfgenamen waren in beroep gegaan bij Rechtbank Den Haag tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Beiden erfgenamen erkennen dat de inspecteur de hoogte van de belastingrente heeft vastgesteld conform de wettelijke regels. Dat betekent dat de belastingrente in het geval van erfbelasting gelijk is aan de wettelijke rente, maar minstens 4%. De erfgenamen menen echter dat de in rekening gebrachte rente toch onredelijk hoog is en dat hierover in de politiek en de media een discussie loopt. De erfgenamen stellen dat de Belastingdienst een ander percentage moet toepassen dat meer aansluit op de rente voor staatsobligaties. Maar de rechtbank wijst de erfgenamen erop dat de inspecteur niet de vrijheid heeft om van de wet af te wijken. Ook de rechtbank zelf mag niet de innerlijke waarde of billijkheid van de wettelijke bepalingen als zodanig toetsen. De rechter mag overigens wel de wet toetsen aan verdragsbepalingen. Dit is hier niet het geval, zodat de rechtbank de beroepschriften van de erfgenamen ongegrond verklaart.
Wet: art. 30g en 30hb, eerste lid AWR en art. 11 Wet algemene bepalingen
Bronnen: Rechtbank Den Haag 28 november 2018 (gepubliceerd 21 maart 2019), ECLI:NL:RBDHA:2018:14089 en Rechtbank Den Haag 28 november 2018 (gepubliceerd 21 maart 2019), ECLI:NL:RBDHA:2018:14096
Geef een reactie