De coöperatie is een gebruikelijke samenwerkingsvorm tussen ondernemers, maar deze rechtsvorm brengt op zich zelf niet mee dat haar leden fiscaal als IB-ondernemers moeten worden aangemerkt. Dit heeft Rechtbank Gelderland beslist.
In geschil was of een lid van verschillende coöperaties winst uit onderneming of inkomsten uit arbeid genoot voor de werkzaamheden die hij voor de coöperaties had verricht. Rechtbank Gelderland stelde voorop dat het lidmaatschap van een coöperatie niet betekent dat haar leden een bedrijf of beroep in handelsrechtelijke of fiscale zin uitoefenen. Volgens de rechter kon in dit geval niet worden gezegd dat de onderneming van de coöperaties rechtstreeks mede voor rekening van de leden werd gedreven. Het desbetreffende lid beschikte evenmin zelf over een los van de coöperatie bestaande organisatie van kapitaal en arbeid die als onderneming kon worden aangemerkt. Uit de statuten van de coöperaties volgde namelijk dat de behaalde resultaten niet rechtstreeks aan haar leden toekwamen. Zo werd in de statuten uitdrukkelijk vermeld dat de leden niet aansprakelijk waren voor de verbintenissen van de coöperatie en dat de ledenvergaderingen van de coöperaties beslisten over uitkeringen aan de leden. Verder waren alle werkzaamheden op naam van de coöperaties gefactureerd. De leden ontvingen bovendien een beloning die niet afhankelijk was van de feitelijk aan de opdrachtgevers gefactureerde bedragen, maar een vast bedrag per maand. De rechtbank was het met de fiscus eens dat belanghebbende in een fictieve dienstbetrekking stond tot de coöperaties. De fiscus had dan ook terecht een gebruikelijk loon in aanmerking genomen.
Wet: artikel 3.5 Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 12a Wet op de loonbelasting 1964
Meer informatie: Rechtbank Gelderland, 28 juli 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:4882
Geef een reactie