De staatssecretaris van Financiën heeft onlangs het besluit geactualiseerd waarin het beleid is opgenomen over lijfrenten in de winstsfeer. Dit besluit is op een aantal punten gewijzigd en bevat drie nieuwe goedkeuringen.
Het verzamelbesluit over lijfrente in de winstsfeer gaat in op aspecten van het regime onder de Wet inkomstenbelasting 2001, lijfrenten die zijn bedongen voor de stakingswinst en de oude oudedagsreserve onder de regeling zoals die luidde tussen 1 januari 1992 en 1 januari 2001 en enige aspecten van lijfrenten die zijn bedongen vóór 1 januari 1992. De twee laatstgenoemde onderdelen maar ook de onderdelen over de overdracht van een stamrecht aan een andere verzekeraar, uitstel van de ingangsdatum van 65 jaar naar AOW-leeftijd plus vijf bij stamrechten, en (door)overdracht van de onderneming zijn onlangs gewijzigd. Het betreft echter geen inhoudelijke wijzigingen. Wel bevat het onderdeel over (door)overdracht een aantal nieuwe voorbeelden en verwijst de staatssecretaris daarbij naar recente jurisprudentie. Verder zijn de onderdelen over de overdracht van de lijfrenteverplichting, de stakingswinst en de staking bij meer dan één lijfrenteovereenkomst verduidelijkt.
Juridische splitsing
Naast deze wijzigingen en verduidelijkingen zijn er drie nieuwe goedkeuringen opgenomen in het besluit. Een van die goedkeuringen ziet op situaties waarin sprake is van een juridische splitsing voor lijfrenten vanaf 2001. Het vermogen gaat in dat geval onder algemene titel over en er is voor de betrokken rechtspersonen en natuurlijke personen een fiscale begeleiding mogelijk. Voor zover vermogensbestanddelen overgaan naar de verkrijgende rechtspersonen wordt de splitsende rechtspersoon geacht deze te hebben overgedragen op grond van de Wet Vpb. Maar natuurlijke personen/aandeelhouders worden geacht de tot het ondernemingsvermogen behorende aandelen in of schuldvorderingen op de splitsende rechtspersoon te hebben vervreemd op grond van de Wet IB. Volgens de staatssecretaris is voor de toepassing van de inkomstenbelasting sprake van een andere verzekeraar. Hierdoor treedt in beginsel de andere-verzekeraarsanctie in werking. Deze sanctie kan echter onder de volgende voorwaarden achterwege blijven:
- de (in)directe band tussen de lijfrenteverplichting(en) en de onderneming moet in stand blijven;
- de verdeling van de lijfrenteverplichting(en) weerspiegelt de verdeling van de gerechtigdheid tot de winst en het vermogen van genoemde onderneming op het tijdstip direct voorafgaand aan de splitsing.
De belastingplichtige die gebruik wil maken van deze goedkeuring kan zijn verzoek daartoe sturen naar de inspecteur en deze stuurt deze dan door naar de staatssecretaris.
Juridische fusie
In beginsel geldt bovenstaande redenering ook in gevallen waarin sprake is van een juridische fusie. Het doet er niet toe dat men bij een juridische fusie vaak de keus heeft om hetzij de bv met de lijfrenteverplichting(en) te laten optreden als verkrijgende rechtspersoon hetzij als verdwijnende rechtspersoon. Ook in deze situatie keurt de staatssecretaris onder voorwaarden goed dat de andere-verzekeraarsanctie niet in werking treedt. Net als bij de juridische splitsing zal de staatssecretaris kijken of er sprake is van een bestendige band of dat een band tot stand kan worden gebracht tussen de lijfrenteverplichting en de onderneming.
Dubbele heffing en sancties
Als de sanctie in de Wet IB 1964 of de Wet Vpb 1959 (oud) wordt toegepast kunnen de uitkeringen uit het stamrecht te zijner tijd ook met inkomstenbelasting worden belast. De Wet inkomstenbelasting 2001 bevat echter geen bepalingen die de heffing over de latere uitkeringen beperkt, zodat dubbele belastingheffing kan ontstaan. De belastingplichtige die aannemelijk kan maken dat sprake is van dubbele heffing, kan de staatssecretaris verzoeken om de saldomethode toe te passen. Dat houdt in dat de uitkeringen pas met inkomstenbelasting worden belast voor zover ze het bedrag te boven gaan waarover de Vpb-sanctie of de IB ’64-sanctie is toegepast. Het verzoek moet worden gestuurd naar:
Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen,
Postbus 20201
2500 EE Den Haag
Let op: Dit besluit is per 14 juni 2014 in werking getreden en werkt terug tot 3 juni 2014.
Wet: artikel 3.124, 3.125, 3.126, 3.128, 3.129, 3.56, eerste lid, 3.133 tweede lid, 3.134, zesde lid van de Wet IB 2001, artikel 59a (oud) Wet IB 1964, artikel 23a en 14a, eerste lid, onderdeel a Wet Vpb 1959
Meer informatie: Verzamelbesluit lijfrente in de winstsfeer, 3 juni 2014, nr. BLKB 2014/816
Geef een reactie