Als een dubbele belastingheffing optreedt hoeft de Nederlandse fiscus niet eenzijdig terug te treden als gevolg van een afwijkende uitleg van een belastingverdrag in het andere land. Dit is volgens de Hoge Raad de juiste uitleg van het belastingverdrag dat Nederland heeft gesloten met België.
Een belastingplichtige die meent dat zij geen belasting is verschuldigd kan in plaats van aangifte te doen in ieder geval vóór oplegging van de aanslag, uitdrukkelijk en gemotiveerd aangeven waarom zij dat vindt. Alleen dan kan men mogelijk ontkomen aan een naheffingsaanslag. Een Belgische vennootschap met een aantal optiekzaken zowel in België als in Nederland stelde dat het loon van de dga niet in Nederland belastbaar was. Het loon werd namelijk al door de Belgische belastingdienst in de heffing van personenbelasting en een aanvullende gemeentebelasting begrepen. Aangezien België geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting wilde verlenen, meende de bv dat zij geen aangifte loonheffingen hoefde te doen in Nederland.
Nederland heffingsbevoegd
Volgens de Hoge Raad was Nederland op basis van het arbeidsartikel van het belastingverdrag met België heffingsbevoegd en dus was het loon niet onderworpen aan Belgische personenbelasting. Het feit dat het loon onderworpen was aan een aanvullende gemeentebelasting was in dit geval irrelevant. Deze gemeentebelasting is namelijk geen belasting die door of vanwege een andere mogendheid wordt geheven zoals bedoeld in de Wet loonbelasting. De Belgische belastingdienst had de arbeidsverhouding van de dga en de bv blijkbaar zodanig geïnterpreteerd dat het belastingverdrag de heffingsbevoegdheid toewees aan België. Van een met het Europees recht verboden dubbele heffing was hier evenmin sprake, zo stelde de rechter. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie dan ook ongegrond.
Wet: artikel 2, lid 5 Wet LB 1964 en artikel 10 en 27e AWR
Meer informatie: Hoge Raad, 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:30
Geef een reactie