Als een btw-ondernemer verschillende activiteiten uitvoert, waarbij de afnemers van de ene prestatie niet per se ook gebruik moeten maken van de andere prestatie is sprake van zelfstandige activiteiten. Het is dan niet mogelijk om een niet-economische activiteit te zien als een onderdeel van een economische activiteit. Dit betekent weer dat de ondernemer niet alle btw op de algemene kosten mag aftrekken.
Een stichting had tot doel het informeren, adviseren, ondersteunen en begeleiden van personen die in psychische nood verkeren of hebben verkeerd en de daarbij betrokken familieleden, vrienden en professionals. De stichting richtte zich op tieners en jongvolwassenen. Haar activiteiten vonden plaats in een pand. In dit pand liet de stichting een behandelkamer inrichten voor een paramedisch geneeskundige therapie. De oprichter van de stichting voerde deze behandeling uit. Daarnaast had de stichting in het pand er een inloopkamer op na. Later startte de stichting ook groepssessies.
Groepssessies
De partijen zijn het erover eens dat de geneeskundige therapie een economische en met btw-belaste activiteit is. Voor zover de voorbelasting betrekking heeft op deze activiteit is zij in ieder geval aftrekbaar. Maar de Belastingdienst stelt dat de overige activiteiten van de stichting niet-economische activiteiten zijn. Dit geldt volgens de inspecteur in het bijzonder voor de activiteiten die bestaan uit de inloophuiskamer en de groepssessies. De stichting vraagt namelijk geen vergoeding voor deze activiteiten. Daarom wil de fiscus de omzetbelasting over de algemene kosten slechts pro rata in aftrek toestaan.
Afzonderlijke activiteiten
De stichting stelt dat de inloophuiskamer integraal onderdeel uitmaakt van de therapie-activiteiten. De inloophuiskamer is volgens haar een voorportaal voor de behandeling. Dit maakt van de inloophuiskamer ook een economische activiteit, zo stelt de stichting. Zij weet voor Rechtbank Zeeland-West-Brabant niet aannemelijk te maken dat de inloophuiskamer een niet-zelfstandige activiteit is. Uit niets blijkt dat het gebruik van de inloophuiskamer een voorwaarde is om gebruik te mogen maken van de therapie of dat zonder het gebruik van de therapie men geen gebruik kan maken van de inloopkamer. De enkele omstandigheid dat een bezoeker van de inloopkamer soms misschien ook een therapiebehandeling afneemt, sluit niet uit dat sprake is van afzonderlijke zelfstandig in aanmerking te nemen activiteiten. De rechtbank meent zelfs dat de overige activiteiten eerder de hoofdactiviteiten van de stichting vormen dan het verlenen van therapie. De stichting mag daarom niet meer aftrekken dan de belastingdienst toestaat.
Wet: art. 15, eerste lid Wet OB 1968
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 23 mei 2019 (gepubliceerd 23 september 2019), ECLI:NL:RBZWB:2019:2377
Geef een reactie