De A-G van het Europese Hof concludeert dat de Duitse regeling die het beroepsmatig verlenen van bijstand in belastingzaken door een belastingadvieskantoor afhankelijk stelt van de erkenning van het kantoor en van de benoeming van zijn bestuurders tot belastingadviseur, in strijd is met de vrijheid van diensten.
Een naar Brits recht opgerichte kapitaalvennootschap die gevestigd was in het Verenigd Koninkrijk had vestigingen in Nederland en België. Ze verstrekte in Nederland fiscaal advies aan verschillende in Duitsland gevestigde klanten. Ze vertegenwoordigde deze klanten soms ook in fiscaal-administratieve procedures. De Duitse belastingdienst weigerde dit kantoor te erkennen als gemachtigde in een btw-procedure, omdat zij in Duitsland niet bevoegd zou zijn om beroepsmatig bijstand in belastingzaken te verlenen. Bovendien was de benoeming van een van de vennoten als belastingadviseur in Duitsland geschrapt. De A-G van het Europese Hof was naar aanleiding van prejudiciële vragen van de Duitse rechter tot de volgende conclusie gekomen. De regeling maakte het voor belastingadvieskantoren die rechtmatig waren gevestigd in andere lidstaten, waar het geven van fiscaal advies niet is gereglementeerd, onmogelijk om diensten in Duitsland te verrichten. De regeling was des te minder aanvaardbaar nu geen sprake was van fysieke grensoverschrijding. Het kantoor verrichtte de werkzaamheden voornamelijk vanuit haar vestiging in Nederland. De regeling ging bovendien verder dan noodzakelijk was om de bescherming van de ontvangers van die diensten te waarborgen. Zo werd er geen rekening gehouden met de kennis en beroepservaring van de bestuurders of van het personeel van het kantoor.
Wet: artikel 56 VWEU en artikel 5 van richtlijn 2005/36
Meer informatie: Hof van Justitie van de Europese Unie, 1 oktober 2015, C-342/14
Geef een reactie