In 2013 concludeerde Hof Arnhem-Leeuwarden nog dat een betaling van een uitgestelde ‘bruidsschat’ na de echtscheiding aftrekbaar was als een soort partneralimentatie. De Hoge Raad heeft deze hofuitspraak vernietigd en geoordeeld dat deze zogeheten ‘mahr’ niet aftrekbaar is.
In de zaak voor het hof wilde een man een nagekomen ‘mahr’, een onderdeel van de huwelijksakte volgens islamitisch recht, aftrekken als afkoopsom voor alimentaties. Zie ook: ‘De ‘mahr’ is aftrekbaar’. De Hoge Raad benadrukte dat alleen van een afkoopsom van partneralimentatie was te spreken als de ex-echtgenote een aanspraak op zo’n alimentatie had en deze aanspraak had prijsgegeven in ruil voor een door de man te verrichten vervangende betaling. De vraag was of de vrouw na de echtscheiding een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende aanspraak op periodieke uitkeringen tegenover de man had gehad als de man de mahr niet had toegezegd. Het hof had deze vraag volgens de Raad niet beantwoord. De stelling van het hof dat een voorziening in levensonderhoud bij uitstek vraagt om periodieke uitkeringen, vormde geen antwoord op deze vraag. De Hoge Raad deed de zaak zelf af. De man erkende dat zijn ex-echtgenote geen recht op periodieke uitkeringen of verstrekkingen had prijsgegeven. De mahr vormde daarom toch geen aftrekbare afkoopsom voor partneralimentatie.
Wet: artikel 6.3, eerste lid, onderdelen a en b Wet IB 2001
Meer informatie: Hoge Raad, 3 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2874
Geef een reactie