Rechtbank Zeeland-West-Brabant betwijfelt of de Belastingdienst een buitenlands beleggingsfonds zo maar een teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting mag weigeren. De rechtbank heeft al verschillende prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. De rechtbank voegt daar nu nieuwe vragen aan toe.
Op 10 juli 2015 oordeelde de Hoge Raad dat een buitenlands beleggingsfonds niet is te vergelijken met een Nederlandse fiscale beleggingsinstelling (fbi). Zo’n buitenlands fonds kan daarom de in Nederland ingehouden dividendbelasting niet terugvragen. Zie: ‘Buitenlands beleggingsfonds is geen fbi’. Rechtbank Zeeland-West-Brant heeft op 1 augustus 2016 (ECLI:NL:RBZWB:2016:4829) prejudiciële vragen gesteld naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad. Een van deze vragen was of de Hoge Raad reden ziet om terug te komen op zijn beslissing. De rechtbank heeft nu aanvullende prejudiciële vragen gesteld. De eerste aanvullende vraag is aan de orde als de Hoge Raad inderdaad wil terugkomen op zijn beslissing. In dat geval wil de rechtbank weten of het weigeren van teruggaaf dividendbelasting aan een buitenlands beleggingsfonds valt te rechtvaardigen door dwingende redenen van algemeen belang. Het gaat daarbij om redenen die verband houden met het feit dat een buitenlands beleggingsfonds niet inhoudingsplichtig is voor de Nederlandse dividendbelasting.
Voorwaarden voor toekennen teruggaaf
De rechtbank heeft daarnaast aanvullende prejudiciële vragen voor het geval het zonder meer weigeren van de teruggaaf dividendbelasting aan een buitenlands beleggingsfonds in strijd is met het Europees recht. De vraag komt dan op of de Nederlandse wetgever aan het recht op teruggaaf de voorwaarde mag verbinden dat het desbetreffende beleggingsfonds voldoende Nederlandse belasting betaalt. Met voldoende Nederlandse belasting bedoelt de rechtbank evenveel belasting als de belasting die een Nederlandse fbi als voorheffing moet inhouden op de dooruitgedeelde winst. En als deze voorwaarde is toegestaan, hoe bepaalt men dan de grondslag van die genoemde Nederlandse belasting? Als Nederland de voorwaarde:
- mag stellen, vraagt de rechtbank of de belastingrechter in een geschil tegen de afwijzing van een teruggaaf dividendbelasting het vereiste bedrag aan Nederlandse belasting moet vaststellen bij het verlenen van de teruggaaf onder de bedoelde voorwaarde. Zo niet, wat is dan de procedure voor geschillen over de toepassing van de bedoelde voorwaarde?
- niet mag stellen, vraagt de rechtbank of een alternatieve voorwaarde mogelijk is. Deze voorwaarde luidt dat het buitenlandse beleggingsfonds feitelijk een belasting betaalt in een andere staat. Deze buitenlandse belasting moet minstens gelijk zijn aan de belasting die een fbi als voorheffing moet inhouden op haar dividenduitkeringen. Overigens leidt ook dit alternatief tot nadere vragen.
Wet: art. 28 Wet Vpb 1969 en art. 10 en 11a Wet DB 1965
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 26 februari 2019 (gepubliceerd 28 februari 2019), ECLI:NL:RBZWB:2019:801
Geef een reactie