Volgens de Hoge Raad hoeft een bestuurder niet telkens melding van betalingsonmacht namens zijn bv te doen, tenzij de Belastingdienst hem na ontvangst van een betaling schriftelijk mededeelt dat de betalingsonmacht niet langer aanwezig wordt geacht.
De Belastingdienst kan een bestuurder van een bv aansprakelijk stellen voor onbetaald gebleven belastingschulden van de bv, tenzij de bestuurder onverwijld melding van betalingsonmacht heeft gedaan. Deze melding moet plaatsvinden uiterlijk twee weken na de dag waarop de verschuldigde belasting behoorde te zijn afgedragen of voldaan. In de zaak bij de Hoge Raad meende een bestuurder dat de melding van betalingsonmacht over het jaar 2006 telkens tijdig was gedaan. De ontvanger van de Belastingdienst was het daar niet mee eens en stelde de bestuurder daarom aansprakelijk voor onbetaald gebleven btw en loonheffingen van de bv. Zowel de rechtbank als het hof stelde de ontvanger in het gelijk. De Hoge Raad vond echter dat de bestuurder voor de verschuldigde belasting over de maand mei weliswaar te laat melding had gedaan, maar dat de melding wel gold voor de latere tijdvakken. Een bestuurder hoeft volgens de rechter niet opnieuw een melding van betalingsonmacht te doen zolang nog sprake is van een betalingsachterstand. Het opnieuw melden van betalingsonmacht is alleen nodig als de ontvanger de belastingschuldige na ontvangst van een betaling schriftelijk doet weten de betalingsonmacht niet langer aanwezig te achten. Dit bleek echter niet het geval te zijn in deze zaak. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en verwees de zaak door naar Hof Amsterdam.
Wet: artikel 36 INV 1990 en artikel 7 Uitvoeringsbesluit Invorderingswet
Meer informatie: Hoge Raad, 21 september 2012, LJN: BX7943
Geef een reactie