De oordelen van het hof over de aard van de handelingen na de aandelenoverdracht en over het beroep op disculpatie waren onvoldoende gemotiveerd volgens de Hoge Raad, dus de zaak moest verder worden onderzocht.
In lijn met een eerdere uitspraak van de Hoge Raad, oordeelde de Hoge Raad ook in deze cassatiezaak dat ook een vennootschap aansprakelijk gesteld kan worden voor onbetaald gebleven vennootschapsbelasting. Dit in tegenstelling tot het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die het met de bv eens was dat zij als vennootschap niet aansprakelijk gesteld kon worden. Daarbij stelde het hof toen ook dat de bv bij de verkoop van de dochtermaatschappij niet wist of behoorde te weten dat de koper door handelingen die buiten de normale bedrijfsuitoefening lagen, de verhaalsmogelijkheid van de inspecteur illusoir maakte. Zonder nadere toelichting was het volgens de Hoge Raad echter onbegrijpelijk dat de dochters aankoop van onroerende zaken, terwijl daarop een hypotheekrecht was gevestigd voor het voldoen van schulden van een derde, onvoldoende was voor de conclusie dat het vermogen van de dochter was verminderd door handelingen die buiten haar normale bedrijfsuitoefening lagen. Daarbij had de inspecteur voor het hof gemotiveerd gesteld dat de vermogensvermindering van de dochter het gevolg was van handelen dat bij de moeder bekend was bij de verkoop van haar aandelen in de dochter. De Hoge Raad verwees de zaak daarom door naar Gerechtshof ’s-Hertogenbosch voor hernieuwd onderzoek van de zaak.
Wet: artikel 40 Invorderingswet (tekst vóór 15 september 2015)
Let op! Sinds 2016 (met terugwerkende kracht tot 15 september 2015) is artikel 40 invorderingswet aangescherpt en stelt het duidelijker dat ook lichamen aansprakelijk kunnen worden gesteld. Daarnaast is de disculpatiemogelijkheid ten aanzien van de herinvesteringsreserve vervallen.
Meer informatie: Hoge Raad, 8 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:582
Geef een reactie