Indien bij aankoop van een onroerende zaak het voornemen is de zaak te verkopen, mag de in rekening gebrachte btw in aftrek worden gebracht. Op het moment dat het voornemen gaat afwijken van het werkelijke gebruik moet de btw bij eerste ingebruikname worden herrekend.
Een B.V. kocht twee (deels in aanbouw zijnde) appartementencomplexen met de bedoeling deze te verkopen. De appartementencomplexen bestonden uit woningen en parkeerplaatsen. Omdat de B.V. de bedoeling had de woningen te verkopen, bracht zij de btw – in rekening gebracht voor de aankoop en afbouw van de woningen – in aftrek. Woningen die niet werden verkocht werden verhuurd. De niet-verkochte parkeerplaatsen werden verhuurd aan huurders of eigenaren van de woningen of aan derden. Naar aanleiding van een boekenonderzoek worden naheffingsaanslagen btw opgelegd over 2011 en 2012.
De rechtbank moet allereerst beoordelen of de B.V. de btw terecht in aftrek heeft gebracht op het moment van aankoop en afbouw van de appartementencomplexen. Nu de B.V. op het moment van aankoop het voornemen had de woningen en parkeerplaatsen te verkopen, heeft zij de btw die in rekening is gebracht bij de aankoop en afbouw terecht in aftrek gebracht. Op het moment van ingebruikname van de woningen door verhuur wijkt het voorgenomen gebruik (belaste verkoop) echter af van het werkelijke gebruik (vrijgestelde verhuur). De in eerste instantie in aftrek gebrachte btw moet op het tijdstip van eerste ingebruikneming herrekend worden (artikel 15 lid 1 en 4 Wet OB 1968). In zoverre is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Volgens de rechtbank is er geen sprake van strijd met artikel 187 van de BTW-Richtlijn.
Belaste of vrijgestelde huur parkeerplaatsen
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of de verhuur van de parkeerplaatsen aan huurders van woningen kan worden aangemerkt als een belaste prestatie of dat de verhuur van de parkeerplaats zo nauw verbonden is met de verhuur van de woning dat het een vrijgestelde prestatie betreft. Op basis van jurisprudentie van het Europese Hof is de rechtbank van mening dat de verhuur van parkeerruimte voor voertuigen niet kan worden uitgesloten van de btw-vrijstelling als die verhuur nauw verband houdt met de vrijgestelde verhuur van een onroerende zaak die een andere bestemming heeft (de woningen) zodat beide verhuren één economische handeling vormen en dat bij beoordeling daarvan rekening moet worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Op basis van de genoemde omstandigheden vormen de verhuur van parkeerplaatsen en de woningen één economische handeling. De verhuur van de parkeerplaats aan huurders van de woningen is een bijkomende prestatie die het fiscale lot van de verhuur van de woning deelt. Een nieuwe huurder van een woning zou de huur van de parkeerplaats opvatten als behorend bij de huur van zijn woning, zelfs als hij twee afzonderlijke huurovereenkomsten daarvoor tekent. De naheffingsaanslagen zijn terecht opgelegd.
Wet: artikel 11 lid 1, sub b onder 3 en artikel 15 lid 1 en lid 4 Wet OB 1968, art. 187 Btw-Richtlijn
Meer informatie: Rechtbank Noord-Nederland 24 april 2018 (gepubliceerd 1 mei 2018) ECLI:NL:RBNNE:2018:1578
Geef een reactie