Als door het overlijden van een erflater de aandelen van een ander in waarde stijgen, kan dit onder voorwaarden fiscaal gezien een fictieve erfrechtelijke verkrijging zijn. Dit is niet anders als enige tijd vóór het overlijden bekend wordt dat de erflater nog maar kort heeft te leven.
In mei 2015 werd geconstateerd dat een vrouw ongeneeslijk ziek was en dat zij nog maar een paar maanden had te leven. Deze vrouw had een lijfrentevoorziening bij een B.V. waarin haar dochter aandelen hield. Toen de moeder in juli 2015 overleed, kwam de lijfrenteverplichting van de B.V. tegenover haar te vervallen. De Belastingdienst stelde dat daardoor de aandelen in de B.V. in waarde stegen. Deze waardestijging was voor de dochter een fictieve erfrechtelijke verkrijging. Maar de dochter stelde dat het grootste deel van de waardestijging al had plaatsgevonden in mei 2015, toen bekend werd dat haar moeder spoedig zou overlijden. Hof Den Haag verwerpt deze redenering. Voor de fictieve verkrijging is van belang dat een concreet en voldoende sterk causaal verband bestaat tussen het overlijden van de erflater en de waardestijging van de aandelen. Het hof constateert dat dit concrete en causale verband in deze zaak bestaat. De waardestijging van de aandelen vormt inderdaad per fictie een erfrechtelijke verkrijging.
Wet: artikel 13a SW 1956
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag 9 februari 2018 (gepubliceerd 15 februari 2018), ECLI:NL:GHDHA:2018:234
Geef een reactie