Nadat de fiscus een belastingplichtige heeft gegijzeld om hem te dwingen informatie te verstrekken, wil dat nog niet zeggen dat de belastingplichtige dan uit de problemen is. Hij riskeert nog steeds strafvervolging. Wel zal de rechter rekening houden met de duur die de belastingplichtige al in hechtenis heeft doorgebracht.
Dit blijkt uit het volgende arrest van de Hoge Raad. Een man was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie. De Belastingdienst had het sterke vermoeden dat de man daarmee een flink inkomen had behaald dat hij niet had opgegeven in zijn aangifte inkomstenbelasting. De inspecteur legde hem daarom een navorderingsaanslag inclusief boete op. De man weigerde echter deze aanslag te betalen. Hij was evenmin bereid te motiveren waarom hij de aanslag niet zou kunnen betalen. De ontvanger van de belastingen besloot daarop de man in gijzeling te nemen voor de duur van maximaal een jaar. Nadat de man tijdens zijn detentie niet wilde meewerken, ging het Openbaar Ministerie (OM) over tot strafvervolging. De aanklacht luidde dat de man werd verdacht van het schenden van zijn informatieverplichting waardoor de fiscus te weinig belasting kon invorderen.
Geen wezenlijke samenloopproblemen
De vraag is of hier geen sprake is van een schending van het beginsel dat een belanghebbende niet tweemaal mag worden veroordeeld voor hetzelfde feit. Volgens Hof Amsterdam doet zo’n schending zich hier voor en is het OM niet-ontvankelijk in zijn vervolging. Maar de Hoge Raad verwerpt de opvatting dat na het starten van een civiele procedure geen ruimte meer bestaat om het strafrecht toe te passen. De Hoge Raad meent dat hierbij zich geen wezenlijke samenloopproblemen voordoen. Daarbij speelt mede dat de Hoge Raad verwacht dat de strafrechter bij het opleggen van de straf rekening houdt met de tijd die de verdachte in hechtenis heeft doorgebracht op grond van de civiele procedure. De Hoge Raad verwijst daarom de zaak door naar Hof Den Haag.
Wet: art. 64, eerste lid, onderdelen a en b en 65 IW 1990 en art. 68 Sr
Meer informatie: Hoge Raad 13 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2017
Geef een reactie