In het Franse recht is het mogelijk om een woning te schenken onder voorbehoud van een levenslang vruchtgebruik. De woning kan bij de Nederlandse eigenaar in box 3 vallen.
Een vrouw met de Franse nationaliteit woonde in de jaren 2013 – 2016 in Nederland, terwijl haar ouders in Frankrijk woonden. De ouders hebben op 6 juni 2011 de bloot eigendom van hun woning in Frankrijk overgedragen aan hun dochter. Dit deden zij onder voorbehoud van een levenslang vruchtgebruik voor beide ouders en voor de langstlevende ouder. De overdracht heeft plaatsgehad naar Frans recht, als een ‘donation entre vifs à titre de partage anticipé’. In 2012 is de vader van de vrouw overleden. De waarde van de bloot eigendom van de woning is in 2013 t/m 2016 bij haar in de box 3-heffing betrokken. De vrouw meent dat dit onterecht is.
Wettelijke bepaling over vruchtgebruik
Zij verwijst naar artikel 5.4, derde lid, onderdeel a Wet IB 2001. Deze wetsbepaling betreft de toedeling van goederen waarop een vruchtgebruik rust ten behoeve van de echtgenoot van een overleden ouder van de belastingplichtige. Is dat vruchtgebruik gebaseerd op een uiterste wilsbeschikking van de overleden ouder of op buitenlands wettelijk erfrecht? Dan mag de fiscus deze goederen niet rekenen tot het box 3-vermogen van de bloot eigenaar. In geschil is of deze bepaling de vermogensrendementsheffing over de blote eigendom van de Franse woning verhindert. Hof Den Haag heeft die vraag ontkennend beantwoord. Zie NTFR 2020/3517 en ‘Schenking onder voorbehoudvruchtgebruik is geen erfrecht’.
Beoogd doel van de bepaling?
De vrouw probeert vervolgens in cassatie alsnog haar gelijk te behalen. Zij gaat daarbij in op wat de wetgever volgens haar heeft beoogd met de hiervoor behandelde wetsbepaling. Zij betoogt dat de bepaling ziet op gevallen waarin in een erfrechtelijke context de situatie is ontstaan dat de belastingplichtige de bloot eigendom heeft van een zaak. Daarbij geniet een overlevende ouder het vruchtgebruik. In deze situatie zou de wetgever hebben beoogd dat de waarde van die onroerende zaak alleen bij de vruchtgebruiker in de belastingheffing wordt betrokken, en niet bij de bloot eigenaar.
Hoge Raad verwerpt uitleg
Volgens de Hoge Raad is deze uitleg van de wetsbepaling niet te volgen aangezien deze geen steun vindt in de tekst of strekking van die bepaling. De wetsgeschiedenis biedt evenmin aanknopingspunten om aan te nemen dat de wetgever die uitleg voor ogen heeft gestaan. Het hof heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat men voor het uitleggen van de wetsbepaling dient te aan te knopen bij het begrip ‘uiterste wilsbeschikking’ als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek. De klacht dat het oordeel van het hof over de toepassing van de wetsbepaling berust op een onjuiste toepassing van de Franse wettelijke bepalingen, is in cassatie niet op juistheid te toetsen. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de vrouw ongegrond.
Wet: art. 4:42, eerste lid BW en art. 5.4, derde lid, onderdeel a Wet IB 2001
Bron: Hoge Raad 22 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1574, 20/03660
Geef een reactie