Indien een werknemer op grond van een beding in een overeenkomst met zijn werkgever gehouden is om bij beëindiging van zijn dienstbetrekking een transactie te verrichten, en hij daarmee een nadeel lijdt in de vermogenssfeer, moet dat nadeel aan de dienstbetrekking worden toegerekend en als gevolg daarvan als negatief loon in aanmerking worden genomen, aldus de Hoge Raad.
Een man nam deel aan een Participatieplan, een regeling waarmee hij certificaten van aandelen in zijn werkgever kon kopen. Op grond van een zogenoemde Lock-up regeling mocht hij de certificaten gedurende drie jaar na 2007 niet verkopen. Bij uitdiensttreding was hij echter verplicht de certificaten te verkopen tegen een in het contract bepaalde waarde of indien de marktwaarde lager was tegen de marktwaarde. De marktwaarde was op het moment van gedwongen verkoop hoger dan de in het contract bepaalde waarde, waardoor de man stelde dat hij door deze (defungerings)regeling een verlies leed. Dit verlies merkte hij aan als negatief loon. Volgens Hof Amsterdam kon een dergelijk ‘verlies’ niet worden aangemerkt als negatief loon (zie: Verlies uit Lock-up regeling geen negatief loon). Ten onrechte, oordeelt de Hoge Raad. Nu de man een vermogensnadeel leed als gevolg van een beding van zijn werkgever moest dat nadeel wel aan de dienstbetrekking worden toegerekend en was dit nadeel negatief loon.
Wet: artikel 3.81 Wet IB 2001; artikel 10 lid 1 Wet LB 1964
Meer informatie: Hoge Raad 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:635
Geef een reactie